Het doel van een rasvereniging is uiteraard het streven naar het behoud en de verbetering van de conformiteit van de Rottweiler t.a.v. de FCI-rasstandaard of m.a.w. de definitie van het hondenras Rottweiler. Essentieel is uiteraard dat onze aandacht moet uitgaan naar de fok van de Rottweiler en de bij ons aangesloten fokkers moeten het reglement naleven dat waarborgen biedt m.b.t. de afstamming en de gezondheid maar ook de goede geaardheid van de pups.

Alle documenten/attesten kunnen opgevraagd worden bij de fokkers. 


Le but d'un club de race est bien entendu de s'efforcer de maintenir et d'améliorer la conformité du Rottweiler au regard du standard de race FCI ou autrement dit de la définition de la race de chien Rottweiler. Il est bien entendu essentiel que notre attention se porte sur l'élevage du Rottweiler et que les éleveurs qui nous sont affiliés doivent respecter la réglementation qui offre des garanties quant au pedigree et à la santé, mais aussi au bon caractère des chiots.

Tous les documents/certificats peuvent être demandés auprès des éleveurs.

Het fokreglement

Artikel 1 – ouderdieren

Het is de leden van de VZW Belgische Rottweiler Klub – Club Belge Rottweiler uitsluitend toegelaten om te fokken met honden die beantwoorden aan huidig fokreglement.

Elk fokdier, reu én teef, moet beantwoorden aan volgende voorwaarden (onverminderd de verplichtingen die opgelegd worden door de wet)

  • Leeftijd.

Op de dag van de dekking moet de reu minstens 18 maanden oud zijn en de teef minstens of 20 maanden oud zijn.  De teef mag niet ouder zijn dan 9 jaren.

  • Onderzoek op fysieke en genetische gezondheid.

Algemeen : voor de fok mogen uitsluitend dieren gebruikt worden die functioneel en klinisch gezond zijn en de ras-typische kenmerken vertonen.

Heupdysplasie : uitsluitend dieren met een HD beoordeling HD A / HD B en HD C mogen in de fok gebruikt worden. Dieren met HD C mogen uitsluitend in de fok ingezet worden met een partnerhond die als HD-vrij (HD A) werden beoordeeld.

Elleboogdysplasie : uitsluitend dieren met een totale ED-beoordeling van maximaal 2 (links en rechts opgeteld) mogen in de fok ingezet worden.

JLPP : minstens één van de partnerhonden in de dekking moet een DNA-onderzoek ondergaan hebben en vrij bevonden zijn van het gen dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van JLPP.    Het is m.a.w. strikt verboden om te fokken met ouderdieren die beide drager zijn van het JLPP-gen.

  • Stamboom en genetische identificatie.

Beide ouderdieren moeten beschikken over een stamboom die uitgereikt is door een door de FCI erkende kennelclub (vb. in België : de Koninklijke Maatschappij St. Hubertus) en een DNA profiel conform ISAG 2006 (vereist door de Koninklijke Maatschappij St. Hubertus).

  • Fysieke en mentale conformiteit aan de FCI-rasstandaard.

Elke partner-hond in de dekking moet geslaagd zijn in een fokgeschiktheidstest die betrekking heeft op zowel de uiterlijke raskenmerken als op de ras-eigen karakteriële kenmerken.

Momenteel worden door onze rasvereniging aldus erkend : de door ons georganiseerde Rasstandaardtest (RST), ZtP-be (Zuchttaughlichkeitsprüfung) en de Selectieproef.  Ook worden aanvaard : de door de ADRK georganiseerde ZtP, de door de Nederlandse Rottweilerclub georganiseerde Rasstandaardtest.   De Raad van Bestuur is bevoegd om ook andere buitenlandse fokgeschiktheidstesten te erkennen als zijnde conform aan dit reglement.  Dit moet voorgaand de dekking aan de Raad van Bestuur gevraagd worden.

De bij de rasvereniging aangesloten fokkers zijn verplicht om op hun kennel toezicht te laten uitoefenen door een door het bestuur van de Belgische Rottweiler Klub aangeduide deskundige en zullen op eerste verzoek de stukken overleggen die de eerbiediging van het fokreglement bewijzen.

Wordt eveneens als een overtreding van het fokreglement aanzien, het toelaten dat leden of niet-leden, ongeacht het al dan niet bestaan van een familieband met deze personen, op of verbonden aan het adres van het betrokken lid, honden zouden fokken, verkopen en/of te koop aanbieden die niet gefokt werden volgens ons fokreglement.

Het fokreglement geldt evenzeer voor leden die niet de Belgische nationaliteit hebben en/of gebeurlijk niet in België woonachtig zijn, voor wat betreft de door hen in België gefokte en/of te koop aangeboden honden.

Artikel 2 – advies tot fokstop/fokverbod.

Het is verboden te fokken met honden waarvoor de Belgische Rottweiler Klub een fokstop of verbod adviseerde.

Artikel 3 – geboorte-aangifte.

De eigenaar van de teef verplicht er zich toe om de geboorte binnen de veertien dagen schriftelijk te melden aan het secretariaat van de Belgische Rottweiler Klub.   Dit gebeurt bij voorkeur d.m.v. het formulier op de website van de rasvereniging of in het andere geval per post aan de secretaris.

De rasvereniging zal van de worp melding maken op haar website en/of in haar magazine op voorwaarde aan alle voorwaarden van het fokreglement is voldaan.

Artikel 4

De V.Z.W. Belgische Rottweiler Klub – Club Belge Rottweiler duidt één of meerdere personen aan die beopdracht kunnen worden met een controle van de worpen die geboren worden bij haar leden. Deze laatsten zijn ertoe gehouden deze controle toe te laten, mits voorgaande afspraak.    De nestcontroleur zal gerechtigd zijn op een vergoeding waarvan de hoegrootheid forfaitair door de Raad van Bestuur van de rasvereniging wordt bepaald.

Van de gebeurlijke controle wordt een schriftelijk rapport opgesteld waarvan een exemplaar aan het betrokken lid wordt overhandigd. De Belgische Rottweiler Klub is gerechtigd de n.a.v. deze controles vergaarde informatie aan te wenden, zelfs d.m.v. publicatie, in het kader van haar doelstellingen.

Artikel 5 – de pups / verplichte schriftelijke overeenkomst.

De pups mogen de kennel niet verlaten alvorens zij de leeftijd hebben bereikt van minimaal 8 weken, geïdentificeerd zijn d.m.v. een microchip, ingeënt zijn met de voor hun leeftijd geëigende en gebruikelijke vaccins en moeten aan de koper overhandigd worden samen met :

  • het EU-paspoort van het dier, houdende het vaccinatieboekje en het identificatie- en registratiecertificaat.
  • een geschreven overeenkomst, opgesteld in twee exemplaren en waarvan de fokker en de koper een exemplaar ontvangen, waarin minimaal volgende bepalingen worden vermeld :
    • de identificatie van de pup (naam, geboortedatum / micro-chipnummer)
    • de eigendomsoverdracht van de pup (in exclusieve eigendom, in mede-eigendom, …)
    • de datum van de levering van de pup
    • de verkoopprijs en de betalingsmodaliteiten
    • welke waarborgen er door de fokker worden gegeven aan de koper.

Onze rasvereniging komt niet tussen in de wilsovereenstemming tussen koper en fokker en het bepalen van de verkoopprijs alsook de inhoud van de waarborg wordt vrij aan fokker en koper overgelaten.   Enkel wordt geëist dat de koper duidelijk kennis heeft van de contractuele waarborgen die door de fokker worden gegeven.

Artikel 6

De leden van de V.Z.W. Belgische Rottweiler Klub – Club Belge Rottweiler die het fokreglement overtreden worden door de Raad van Bestuur gesanctioneerd met één van volgende sancties :

  • schorsing als lid en dit tot de eerstvolgende algemene vergadering die dan zal beslissen over een eventuele verlenging van de schorsing of gebeurlijk een uitsluiting als lid.
  • blaam of waarschuwing, dit met dien verstande dat bij hernieuwde overtreding van het fokreglement geen andere sanctie dan schorsing tot de volgende algemene vergadering kan worden opgelegd die dan zal beslissen over een eventuele verlenging van de schorsing of gebeurlijk een uitsluiting als lid.

Artikel 7

Afwijkingen op het fokreglement moeten op voorhand aangevraagd worden bij de Raad van Bestuur.

Beslist en goedgekeurd per 25.01.2020, van toepassing verklaard per 15.02.2020.

Rasstandaartest (RST)

Deze test wil de voorgestelde hond beoordelen in functie van de F.C.I.-rasstandaard. De test kan besloten worden met de beoordeling « beantwoordt aan de rasstandaard » of « beantwoordt niet aan de rasstandaard ». Ingeval van beoordeling « beantwoordt niet aan de rasstandaard », wordt de reden hiervan gemotiveerd op het rapport vermeld dat na de test aan elke deelnemer wordt overhandigd.

Deelname aan de test impliceert de onvoorwaardelijke en onherroepelijke toelating aan de Belgische Rottweiler Klub om de aldus over de hond vergaarde informatie naar eigen goeddunken te verzamelen, te bewaren, te verwerken, te verspreiden en zelfs te publiceren, voor zover dit kadert in de werking van de rasvereniging, in het bijzonder het op welke wijze dan ook verschaffen van alle nuttige informatie die voor de fok van de Rottweiler dienstig kan zijn.

De test wordt beoordeeld door twee keurmeesters die voor elke rasstandaardtest opnieuw weer in het bijzonder door de Raad van Bestuur van de Belgische Rottweiler Klub worden aangeduid. Minstens één van deze keurmeesters is een door het F.C.I.- erkende schoonheidskeurmeester die daarenboven door de rasvereniging wordt erkend als rasspecialist. De tweede keurmeester getuigt bij voorkeur eveneens van deze kwalificaties of zal op basis van zijn kennis en ervaring door de Raad van Bestuur aangeduid worden.

De beoordeling door de keurmeesters gebeurt in functie van de rasstandaard en luidt in elk onderdeel « voldoende » of « onvoldoende ».

Ingeval van onenigheid tussen de keurmeesters bij de beoordeling van een onderdeel, krijgt de hond geen eindbeoordeling maar wordt hij doorverwezen naar een latere tweede test door andere keurders of waarbij minstens de keurmeester die een « onvoldoende » adviseerde vervangen wordt door een andere keurder. Indien ook op die test onenigheid tussen de keurders zou bestaan, wordt de hond beoordeeld als « beantwoordt niet aan de rasstandaard ».

Behoudens indien door de keurmeesters een naar hun oordeel definitieve en onherstelbare diskwalificatiefout wordt weerhouden, mag de hond die beoordeeld wordt als « beantwoordt niet aan de rasstandaard » opnieuw en dan ten vroegste 3 en ten laatste 6 maanden later opnieuw voorgesteld worden en dan voor de laatste keer. Onenigheid tussen de keurmeesters of de hond opnieuw mag voorgesteld worden, impliceert dat de hond een tweede keer mag voorgesteld worden. Op gemotiveerd verzoek van de eigenaar van de hond kan van voormelde termijn door de Raad van Bestuur van de rasvereniging een afwijking toegestaan worden alsook een derde kans.

Alle onderdelen van de test worden bij voorkeur door beide keurders gezamenlijk beoordeeld. Slechts indien dit volgens hen noodzakelijk wordt geacht omwille van redenen eigen aan de
organisatie (te groot aantal honden, afstand tussen oefenterrein en de plaats waar de verkeerstest wordt afgelegd, tijdsgebrek, enz. ….), kunnen de testen « gedrag in het verkeer » en « beoordeling van het uiterlijk » door beide keurders afzonderlijk beoordeeld worden waarbij laatstgenoemde test echter verplicht wordt beoordeeld door de erkende schoonheidskeurder. Indien dergelijke afzonderlijke keuring leidt tot het besluit « onvoldoende », wordt verplicht ook het oordeel van de tweede keurder ingeroepen.

Het onderdeel « karaktertest » wordt door hen verplicht gezamenlijk beoordeeld.

Voorwaarden om aan de test deel te nemen :

De reu moet minstens 18 maanden en de teef minstens 20 maanden oud zijn op datum van de test  de hond moet een door het FCI – erkende stamboom bezitten

Om beoordeeld te worden als « beantwoordt aan de rasstandaard » moet de hond in alle onderdelen slagen. De volgorde waarin de onderdelen worden beoordeeld, wordt vrij bepaald door de keurmeesters doch aan het onderdeel ‘gedrag in het verkeer’ mag uitsluitend deelgenomen worden door honden die slaagden in het onderdeel ‘karaktertest’.

Onderdeel 1 – beoordeling van het uiterlijke.

Deze test beoogt vast te stellen of de hond in voldoende mate beantwoordt aan de beschrijving door de rasstandaard.

De hond wordt individueel aan de keurmeester voorgesteld zoals op een tentoonstelling, aangelijnd en met halsketting. De keurmeester geeft van de hond een gedetailleerde schriftelijke beschrijving, met inbegrip van de vaststelling van grootte, lengte, borstbreedte en –diepte, oogkleur, opname van de maten van het hoofd, enz. … en besluit deze vervolgens met de beoordeling « voldoende » of « onvoldoende ».

De beoordeling als « onvoldoende » wordt bondig doch duidelijk gemotiveerd.

Slechts honden waarvan de oogkleur gekwalificeerd wordt tussen 1 a en 4 a kunnen in de test slagen. Honden met een lichtere oogkleur, vanaf 4 b, worden fokongeschikt verklaard en kunnen niet slagen in de proef.

Onderdeel 2 – karaktertest.

In dit onderdeel wordt beoordeeld of de hond getuigt van een voldoende grote zelfstandigheid, een voldoende hoge angst- en agressiedrempel en of hij, eens geprovoceerd, ook voldoende
snel weer tot evenwicht komt, één en ander in het licht van de rasstandaard en de eisen van het vigerend maatschappelijke bestel.

Geven aanleiding tot de beoordeling “onvoldoende” : grote angst, overdreven nervositeit, te snelle of te grote agressie, het niet snel terugkomen tot rust.

De keurmeesters kunnen in elke stand de test beëindigen wanneer zij van oordeel zijn dat de beoordeling “onvoldoende” zich opdringt. Zij zullen in dat geval proberen er zorg voor te dragen dat de hond opnieuw tot rust komt en zijn vertrouwen hervindt alvorens het terrein te verlaten.

De hond wordt voorgesteld met brede lederen halsband of halsketting zonder strop en een leiband van minimaal 1.5 meter lengte. Deze attributen worden desnoods door de organisatoren ter beschikking gesteld.

De test verloopt in twee delen.

Eerste gedeelte.

Gedurende het eerste gedeelte van de test zijn twee honden gelijktijdig op het terrein. Hun geleiders komen met de aangelijnde hond gelijktijdig het terrein op, met een tussenafstand van 2 tot maximaal 5 meter, en begeven zich in de richting van de keurmeester(s) alwaar zij halt houden en zich voorstellen. De hond dient bij het aanmelden een zittende houding aan te nemen.  Dat daartoe een of meerdere bevelen gegeven moeten worden geeft geen aanleiding tot uitsluiting doch de hond dient onder controle van zijn geleider te zijn en mag geen angstige of agressieve houding aannemen.   Vervolgens begeeft één van de geleiders zich met zijn hond buiten het veld.

De hond wordt vervolgens aan volgende proef onderworpen.

De hond wordt op het terrein gebracht aan de leiband die zonder spanning los doorhangt zodat het gedrag van de hond kan beoordeeld worden zonder beïnvloeding of correctie vanwege de begeleider. Hij mag zich vrij en vrolijk gedragen maar er wordt verwacht dat zijn gedrag voldoende onder controle is om een ongehinderde wandeling mogelijk te maken. Indien blijkt dat de hond door de geleider onvoldoende gecontroleerd wordt, kan de oefening door de keurmeester(s) afgebroken worden en de hond verwezen naar een herkansing.  Gedurende de ganse oefening onthoudt de geleider er zich van om commando’s te geven. Het uitoefenen van dwang of geweld op de hond heeft onmiddellijke uitsluiting als gevolg. Als de hond een persoon of voorwerp besnuffelt of begroet, dan wordt dit kort toegelaten waarna de hond zonder dwang wordt weggeleid.

1.De geleider biedt zijn hond een speelgoed aan dat door de organisator ter beschikking gesteld wordt (vb. jutten zak, bal, bijtworst, enz. …) en zet hem aan tot geestdriftig spelen. Eens het spel bezig is, gebiedt de geleider op teken van de keurmeester zijn hond om het speelgoed af te staan. De hond mag hier speels maar niet agressief op reageren. Indien de hond in het speelgoed en/of in het algemeen het spel geen interesse toont, wordt dit niet gesanctioneerd.

2.Vervolgens maakt de geleider met aangelijnde hond een wandeling over het terrein.   Tijdens deze wandeling wordt een schot gelost, kaliber 6 of 9 mm, op ongeveer 20 passen afstand.

3. Een groep van minimaal 10 personen maakt een cirkel en stapt achter elkaar in dezelfde richting met een onderlinge afstand van enkele meters, daarbij eventueel normaal converserend doch zonder dreigende bewegingen of geluiden t.a.v. de hond en/of de geleider.   De geleider wandelt sla-lom tussen deze personen door in de tegenovergestelde richting en na alle personen minstens één keer te hebben gekruist, stopt minstens één keer voor een persoon en begroet deze met handdruk en stem. De hond mag tijdens deze halt om het even welke houding (zit, staand of liggend) aannemen maar moet zich neutraal of vriendelijk opstellen, zeker niet angstig, onzeker, dreigend of agressief. Gedurende deze halt blijven de andere personen onverminderd verder doorstappen langsheen de hond.

4.Vervolgens gaan de op het terrein aanwezige personen dicht bij elkaar staan en bewegen kris-kras door elkaar, steeds normaal converserend en zonder dreigende bewegingen op geluiden t.a.v. de hond en/of de geleider. De bedoeling is het scheppen van een situatie die vergelijkbaar is met deze op een zeer drukke marktplaats.   De geleider wandelt doorheen deze groep mensen, maakt een keerwending en begeeft zich opnieuw doorheen de groep in de richting van de keurmeester(s). Vlak voor de keurmeester(s) houdt de geleider halt, geeft een hand en stelt zich voor.  Gelijktijdig sluit de groep zich tot zij de keurmeester(s), hond en geleider volledig omsluit. Op teken van de keurmeester opent de groep zich langzaam om vervolgens – andermaal op teken van de keurmeester – zich snel te sluiten tot zij de keurmeester(s) hond en geleider opnieuw volledig omsluit.

5.Vervolgens wandelt de geleider met de hond doorheen een dubbele rij personen die op een afstand van ± 2 meter van elkaar staan.  Tijdens deze heenwandeling worden door enkele personen in de rij allerhande prikkels geuit worden door vb. zonder voorafgaande waarschuwing een paraplu te openen, met een doek te zwaaien, een voorwerp met lawaai op de grond te laten vallen, enz. …, steeds korte afstand voordat de hond hen voorbij wandelt. Na de rij te hebben doorlopen, wordt een keerwending gemaakt en wandelt begeleider met hond opnieuw doorheen de rij. Tijdens deze wandeling worden opnieuw, doch door andere personen, allerlei prikkels geuit. De hond moet hier neutraal of attent op reageren maar alleszins onverschrokken en niet angstig of agressief.

Tweede gedeelte.

Het tweede onderdeel wordt uitgevoerd terwijl geen andere hond op het terrein is, op een zo neutraal mogelijk terrein en bij voorkeur zonder aanwezigheid van andere personen dan de
keurmeesters en hun helpers. De hond wordt door de geleider achtergelaten, met de halsband vastgebonden aan een leiband van minstens 5 meter en maximum 10 meter. De geleider verwijdert zich uit het zicht van de hond en onthoudt zich van elk bevel of teken aan de hond.

Na minimaal 3 minuten wachttijd gaat een voor de hond vreemde persoon rustig en zonder dreiging, eventueel de hond zacht toesprekend, tot bij de hond en verwijdert zich na enkele tellen opnieuw. Hoewel geen vereiste, geniet het de voorkeur indien de persoon de hond kan aaien en/of een snoepje geven.

Na minimaal 2 minuten wachttijd gaat/loopt een andere persoon, eventueel met stok doch alleszins zonder zichtbare bijtmouw in de richting van de hond en daagt deze uit met lawaai en dreiging.

Hij vervolgt deze sterke dreiging tot op het ogenblik dat de keurmeesters teken geven dat de dreiging onmiddellijk moet afgebroken worden omdat zij van oordeel zijn het gedrag van de hond in die stand reeds te kunnen beoordelen. In geen geval mag de persoon de hond dichter naderen dan 2 meter. De vreemde persoon verlaat dan onmiddellijk in stilte en zonder verdere dreiging het zichtveld van de hond.

Op teken van de keurmeester(s) komt diezelfde persoon na enige tijd terug te voorschijn en gaat zonder dreiging, eventueel de hond zacht toesprekend, naar de hond toe. De hond moet zijn rust en evenwicht dermate hersteld hebben dat de persoon de hond vrij kan benaderen. Hoewel geen vereiste, geniet het de voorkeur indien de persoon de hond kan aaien en/of een snoepje geven.

Fouten:

  • agressiviteit of angst of overdreven nervositeit t.a.v. een niet-dreigende persoon.
  • overdreven angst of agressie bij bedreiging of het niet terugkomen tot rust
  • schotschuwheid.

Onderdeel 3 – gedrag in het verkeer.

Deze test beoogt na te gaan of de hond getuigt van een voldoende sociale geaardheid en bewijst in een dagelijkse situatie te beschikken over de gedragskenmerken die in de rasstandaard worden omschreven als « vriendelijk, vreedzaam, zelfverzekerd en evenwichtig ».

De keurmeester(s) en niet de personen die instaan voor de praktische organisatie beslissen over de plaats en omstandigheden waarin de test wordt afgenomen. Bij de samenstelling en beoordeling ervan zal er zorg voor gedragen worden dat zij plaatsvindt in een realistische verkeerssituatie, met inbegrip van auto- en fietsverkeer, jogger(s), wandelaar(s), begroeting van een persoon met handdruk, enz. … . De organisatoren staan in voor het ter beschikking stellen van het door de keurmeester(s) gevraagde materiaal en de voor de testen benodigde personen/helpers.

De test bevat minstens de beoordeling van volgende situaties: de hondengeleider wandelt met zijn aangelijnde hond over een welbepaald gedeelte van het voetpad. De hond moet met doorhangende lijn, rustig onder voortdurende controle van zijn begeleider wandelen. Hij blijft onverschillig t.a.v. voetgangers en verkeer. Tijdens de wandeling zal de keurmeester of een door deze aangeduide persoon de hond de weg afsnijden en zal een fietser (ringelende bel) én jogger de hond passeren. Na een keerwending wandelt de geleider met zijn hond in de richting van de keurmeester, stopt voor deze laatste, begroet hem met luide stem en handdruk en maakt een kort praatje.  Gedrag in een (druk bezocht) openbaar gebouw.  Gedrag in een rij begeleiders die elk met aangelijnde hond in dezelfde richting over het voetpad wandelen.

De criteria die de keurmeester(s) zullen hanteren, zijn onder meer het gemis aan agressie en angst, de vriendelijkheid t.a.v. mensen en de onverstoorbaarheid t.a.v. gebeurtenissen die als dagelijks aanzien worden. Overdreven snelle of grote angst of agressie geeft onmiddellijk en noodzakelijk aanleiding tot de beoordeling « onvoldoende »

Zuchttauglichkeitsprüfung-be (ZTP-be)

Deze fokgeschikheidsproef vormt, naast en met de Rasstandaardtest, onderdeel van het fokreglement van de Belgische Rottweiler Klub.

Deelname aan de test impliceert de onvoorwaardelijke en onherroepelijke toelating aan de Belgische Rottweiler Klub om de aldus over de hond vergaarde informatie naar eigen goeddunken te verzamelen, te bewaren, te verwerken, te verspreiden en zelfs te publiceren, voor zover dit kadert in de werking van de rasvereniging, in het bijzonder het op welke wijze dan ook verschaffen van alle nuttige informatie die voor de fok van de Rottweiler dienstig kan zijn.

De test wordt beoordeeld door een of twee keurmeesters die door de Raad van Bestuur van de Belgische Rottweilerclub gekozen worden onder door de FCI-erkende keurmeesters die bevoegd zijn om het ras van de Rottweiler te keuren en/of de IPO-proef. Indien de keurmeester bevoegd is om beide te keuren, kan volstaan worden met een enkele keurder.

De beoordeling door de keurmeesters luidt in elk onderdeel « voldoende » of « onvoldoende » en is niet vatbaar voor betwisting of beroep.
Ingeval van onenigheid tussen de keurmeesters bij de beoordeling van een onderdeel, krijgt de hond geen eindbeoordeling maar wordt hij doorverwezen naar een latere tweede test door andere keurders of waarbij minstens de keurmeester die een « onvoldoende » adviseerde vervangen wordt door een andere keurder. Indien ook op die test onenigheid tussen de keurders zou bestaan, wordt de hond beoordeeld als niet geslaagd.

Behoudens indien door de keurmeesters een naar hun oordeel definitieve en onherstelbare diskwalificatiefout wordt weerhouden, mag de hond die beoordeeld wordt als « beantwoordt niet aan de rasstandaard » opnieuw en dan ten vroegste 2 en ten laatste 6 maanden later opnieuw voorgesteld worden en dan voor de laatste keer. Onenigheid tussen de keurmeesters of de hond opnieuw mag voorgesteld worden, impliceert dat de hond een tweede keer mag voorgesteld worden. Op gemotiveerd verzoek van de eigenaar van de hond kan van voormelde termijn door de Raad van Bestuur van de rasvereniging een afwijking toegestaan worden alsook een derde kans.

Kunnen aan deze test deelnemen : Rottweilers met een door de FCI erkende stamboom die op datum van de test minstens 17 maanden (reuen) of 20 maanden (teven) oud zijn en die reeds met succes de proef “Begeleidingshond” afgelegd hebben.

Bij de inschrijving worden gevoegd :

  • copie van de stamboom
  • copie van het werkboekje
  • copie van de beoordeling van de hond op HD en/of ED indien de hond reeds aan het onderzoek werd onderworpen.

Voorafgaand de test wordt de identiteit van de hond vastgesteld (tatouage of microchip). Indien de identiteit niet kan vastgesteld worden, wordt de hond van deelname uitgesloten.

Onderdeel 1 – beoordeling van het uiterlijke.

Deze test beoogt vast te stellen of de hond in voldoende mate beantwoordt aan de beschrijving door de FCI-rasstandaard.

De hond wordt individueel aan de keurmeester voorgesteld zoals op een tentoonstelling, aangelijnd en met halsketting.    De keurmeester geeft van de hond een gedetailleerde schriftelijke beschrijving, met inbegrip van de vaststelling van type, grootte, lengte, borstbreedte en –diepte, oogkleur, opname van de maten van het hoofd, enz. … en besluit deze vervolgens met de beoordeling « voldoende » of « onvoldoende ».

De beschrijving wordt schriftelijk bevestigd.

De beoordeling als « onvoldoende » wordt bondig doch duidelijk gemotiveerd.

Slechts honden waarvan de oogkleur gekwalificeerd wordt tussen 1 a en 4 a kunnen in de test slagen. Honden met een lichtere oogkleur, vanaf 4 b, worden fokongeschikt verklaard.

Onderdeel 2 – Wesentest.

2.1. Schotvastheid.

De geleider wandelt met aangelijnde hond in de richting van een groep bewegende personen. Met een tussentijd van ongeveer 5 seconden worden twee schoten gelost (6 mm. pistool). Niet schotvaste honden worden fokongeschikt verklaard.

2.2. Gedrag in de groep vreemde personen.

De geleider wandelt doorheen een bewegende groep mensen, maakt een keerwending en begeeft zich opnieuw doorheen de groep. Op aanwijzing van de keurmeester begeeft hij zich uit de groep en lijnt de hond af om vervolgens opnieuw een wandeling doorheen de groep te maken met de vrij volgende hond.

Op aanwijzing van de keurmeester houdt de geleider met zijn hond halt in de groep waarop deze laatste zich sluit de groep tot zij de hond en geleider volledig omsluit. Op teken van de keurmeester opent de groep zich langzaam om vervolgens – andermaal op teken van de keurmeester – zich snel te sluiten tot zij de hond en geleider opnieuw volledig omsluit.

Vervolgens wandelt de geleider met aangelijnde hond doorheen een dubbele rij personen die in het begin op een afstand van ± 2 meter van elkaar staan en naar het einde toe nauwer bij elkaar.

Tijdens deze heenwandeling worden door enkele personen in de rij allerhande prikkels geuit worden door vb. zonder voorafgaande waarschuwing een paraplu te openen, met een doek te zwaaien, een voorwerp met lawaai op de grond te laten vallen, enz. …, steeds korte afstand voordat de hond hen voorbij wandelt. Na de rij te hebben doorlopen, wordt een keerwending gemaakt en wandelt begeleider met hond opnieuw doorheen de rij.

In dit onderdeel wordt beoordeeld of de hond zich vrij en onbevangen gedraagt en derhalve getuigt van een voldoende groot zelfvertrouwen en hoge angst- en agressiedrempel.

Geven aanleiding tot de beoordeling “onvoldoende” : grote angst, overdreven nervositeit, te snelle of te grote agressie, het niet snel terugkomen tot rust.

De keurmeesters kunnen in elke stand de test beëindigen wanneer zij van oordeel zijn dat de beoordeling “onvoldoende” zich opdringt. Zij zullen in dat geval proberen er zorg voor te dragen dat de hond opnieuw tot rust komt en zijn vertrouwen hervindt alvorens het terrein te verlaten.

2.3. Natuurlijke driften.

Het derde onderdeel van de proef wordt uitgevoerd overeenkomstig het IPO-programma, klasse I, onderdeel C. De pakwerker moet bevoegd zijn om op officiële wedstrijden te fungeren.
De keurmeester zal de hond gedurende deze proef beoordelen op de aanwezigheid en kwaliteit van zijn natuurlijke driften.

Onderdeel 3 – Wesentest in het verkeer.

Dit onderdeel van de test beoogt na te gaan of de hond getuigt van een voldoende sociale geaardheid en bewijst in een dagelijkse situatie te beschikken over de gedragskenmerken die in de rasstandaard worden omschreven als « vriendelijk, vreedzaam, zelfverzekerd en evenwichtig ».

De keurmeester(s) en niet de personen die instaan voor de praktische organisatie beslissen over de plaats en omstandigheden waarin de test wordt afgenomen. Bij de samenstelling en beoordeling ervan zal er zorg voor gedragen worden dat zij plaatsvindt in een realistische verkeerssituatie, met inbegrip van auto- en fietsverkeer, jogger(s), wandelaar(s), begroeting van een persoon met handdruk, enz. … . De organisatoren staan in voor het ter beschikking stellen van het door de keurmeester(s) gevraagde materiaal en de voor de testen benodigde personen/helpers.

De test bevat minstens de beoordeling van volgende situaties : de hondengeleider wandelt met zijn aangelijnde hond over een welbepaald gedeelte van het voetpad. De hond moet met doorhangende lijn, rustig onder voortdurende controle van zijn begeleider wandelen. Hij blijft onverschillig t.a.v. voetgangers en verkeer. Tijdens de wandeling zal de keurmeester of een door deze aangeduide persoon de hond de weg afsnijden en zal een fietser (ringelende bel) én jogger de hond passeren. Na een keerwending wandelt de geleider met zijn hond in de richting van de keurmeester, stopt voor deze laatste, begroet hem met luide stem en handdruk en maakt een kort praatje.  Gedrag in een (druk bezocht) openbaar gebouw.  Gedrag in een rij begeleiders die elk met aangelijnde hond in dezelfde richting over het voetpad wandelen.

De criteria die de keurmeester(s) zullen hanteren, zijn onder meer het gemis aan agressie en angst, de vriendelijkheid t.a.v. mensen en de onverstoorbaarheid t.a.v. gebeurtenissen die als dagelijks aanzien worden. Overdreven snelle of grote angst of agressie geeft onmiddellijk en noodzakelijk aanleiding tot de beoordeling « onvoldoende ».

De Selectie

De honden die in deze proef slagen bewijzen dat zij zowel wat hun fysieke als karakteriële kenmerken betreft aan de rasstandaard beantwoorden, maar nog meer dan dit : van de hond die slaagt in de Selectie, mag  gezegd worden dat hij/zij bewees een waarlijke “complete” Rottweiler te zijn, in elke zin van het woord en in het licht van de definitie van het ras !

De RST en ZTP zijn belangrijk, zelfs essentieel in het kader van elk ernstig fokprogramma.   Zij hebben echter een neutraal karakter in die zin dat ze de hond wel toetsen aan zijn conformiteit aan de FCI-rasstandaard, d.w.z. de aanwezigheid van minimale raskenmerken en de afwezigheid van diskwalificerende en dus fokuitsluitende fouten, en de hond wel fokgeschikt verklaren maar geen waardeoordeel of fokaanbeveling met zich meebrengen.    Dat wordt volledig aan de eigenaar/fokker overgelaten.

De Selectie gaat veel verder.  Het programma is niet alleen veel meer veeleisend en belastend dan de fokgeschiktheidstesten maar het brengt daarenboven wél een waardeoordeel met zich mee vermits het diploma uitdrukkelijk de kwalificatie vermeldt die het team van drie specialist keurmeesters gaven aan de raseigen fysieke én karakteriële kenmerken van de hond en met sterke nadruk op de aanwezigheid van de natuurlijke driften van de Rottweiler als gebruikshondenras.

 De hond met Selectie = een waarlijk complete hond.

Ook uw hond kan hieraan deelnemen mits de nodige voorbereiding.     Wenst u informatie over de proef ?  Contacteer onze bestuursleden, zij zullen u graag te woord staan en begeleiden.

Selectie – De Rottweiler

 A. Voorwaarden tot deelname en slagen.

Om deel te nemen moet de hond beantwoorden aan volgende voorwaarden :

  • minimaal 24 maanden oud zijn op datum van de test
  • voldoen aan alle voorwaarden om conform de KMSH-reglementering stambomen te geven in de hoogste categorie, inclusief de aanbevelingen.
  • aanvullend onderzocht zijn op dragerschap van het gen dat verantwoordelijk is voor de genetische aandoening Juvenile Laryngeal Paralysis & Polyneuropathy.
  • geïdentificeerd zijn d.m.v. een leesbare microchip

De documenten die aantonen dat de hond aan deze voorwaarden voldoet dienen bij de inschrijving gevoegd te worden.

Om te slagen in de selectieproef moet de hond bij de beoordeling van de uiterlijke kenmerken minstens de kwalificatie “Zeer Goed” behalen en in de beoordeling van het karakteriële kenmerken minstens een kwalificatie “Goed” voor het onderdeel gehoorzaamheid, slagen in het pakwerkgedeelte met minstens de kwalificatie “Goed” en tenslotte in het gedeelte sociaal gedrag minstens de kwalificatie van “Zeer Goed” behalen.

Niet geslaagde honden kunnen slechts één keer opnieuw voorgesteld worden.   De eigenaar en/of geleider kan niet eisen dat de herkeuring gebeurt door een anders samengestelde jury.

Van elke deelname wordt een gedetailleerd schriftelijk rapport opgesteld waarvan de geleider een door de keurmeesters ondertekend exemplaar ontvangt.   De geslaagde hond krijgt daarenboven een diploma.

B. Keurmeesters.

De Selectie wordt gekeurd door drie keurmeesters die behoren tot de Selectiekern, dwz de kern van keurmeesters die hiertoe werden aanvaard door de KMSH.

Minstens twee van hen zijn bevoegd om de Rottweiler te keuren en minstens één van hen is bevoegd om werkproeven te keuren volgens het FCI Internationaal Gebruikshondenprogramma IPO.

Het oordeel van de keurmeesters is niet aanvechtbaar.

C. Pakwerkers.

De uitgenodigde pakwerker is bevoegd om te fungeren op officiële wedstrijden die in België georganiseerd worden volgens het op datum van de test vigerende FCI IPO-programma.

Hij draagt de door voormeld programma voorgeschreven kledij (vest, broek, bijtarm, enz. … ) alsook de soft-stok en schoeisel dat aan de omstandigheden (weer en terrein) is aangepast.

De keurmeesters zullen de pakwerker voorgaand de aanvang van de oefeningen duidelijke instructies geven om het hen toe te laten de aanwezigheid en kwaliteit van de aan de Rottweiler, een gebruikshondenras, eigen zijnde kenmerken te beoordelen.

Hiertoe behoren essentieel : de noodzakelijke driften, de belastbaarheid, de zelfverzekerdheid en de wil tot inzet.   Vermits ook de belastbaarheid van de hond beoordeeld wordt, dient de pakwerker een wezenlijke dreiging uit te oefenen, inclusief de stokslag, met oogmerk te kunnen beoordelen hoe de hond een sterke prikkel, ook een dreiging, weet te ondergaan en/of te beantwoorden. De hond moet evenwel de eerlijke mogelijkheid krijgen om een beheerste en proportioneel correcte reactie te tonen en een wijziging in deze prikkels en dreiging onmiddellijk om te zetten in een driftenwissel.   Het pakwerk mag om die reden geen uitersten opzoeken maar is sportief en vrij van brutaliteit en pijniging van de hond.

D. Programma.

De Selectieproef wil de Rottweiler beoordelen in het licht van zijn FCI-rasstandaard en definitie als gebruikshondenras en vervolgens op de kennelijke (fenotypische) waarde van het voorgestelde dier om ingezet te worden als fokdier.

De proef is in elk onderdeel, ook tijdens de voorstelling en beoordeling van de fysieke conformiteit, een Wesentest en dient door de keurmeesters ook aldus begrepen en gekeurd te worden.

De proeven worden derhalve niet beoordeeld als een sport- of wedstrijdprogramma zoals het IPO-programma, maar wel in het licht van de kenmerken die de Rottweiler als gebruikshond dient te vertonen.

Essentieel daarbij is dus niet zozeer de graad of kwaliteit van afwerking van de oefeningen , incl. de nochtans te beoordelen kwaliteit van de beet, maar wel de vaststelling van de :

  • handelbaarheid, werkwilligheid en gehoorzaamheid
  • belastbaarheid en de wil en geschiktheid om ingezet te worden
  • schotvastheid
  • afwezigheid van overdreven angst en/of wantrouwen en afwezigheid van een agressieve geaardheid
  • een kennelijke onverschrokkenheid en een voldoende hoge prikkeldrempel om in alle omstandigheden, in het bijzonder het dagdagelijkse maatschappelijke bestel, op een normale en algemeen aanvaardbare wijze te functioneren.
  • de eigenschappen / driften die kenmerkend zijn voor de gebruikshond en hem toelaten om een sterke prikkel, ook een dreiging, te ondergaan en/of beantwoorden maar steeds d.m.v. een beheerste en proportioneel correcte reactie en waarbij de hond zich te alle tijde in staat toont om een wijziging in deze prikkels ook onmiddellijk om te zetten in een eigen driftenwissel.

Het uitoefenen door de geleider van druk op de hond is tijdens de proeven niet toegelaten, evenmin als een inwerking die dermate van aard is dat de oefening niet langer dienstig is om de natuurlijke geaardheid van de hond te kunnen toetsen.   Geleidershulp mag niet de vorm aannemen van bestraffing en fysieke inwerking om de hond een oefening te laten uitvoeren is niet toegelaten.

Aan elk gedeelte mag slechts deelgenomen worden mits de hond slaagde in de daaraan voorgaande gedeeltes van de Selectieproef.

  1. VOORSTELLING VAN DE HOND.

De geleider stelt zichzelf en de hond voor aan de keurmeesters.

Dit gebeurt aangelijnd met de hond in zittende positie links naast de geleider en zonder druk op de hond uit te oefenen.

De hond toont zich beheerst en handelbaar en laat toe dat de keurmeester zijn identiteit controleert door de microchip te lezen zonder hierbij agressie, angst of grote onzekerheid te tonen.     Het is de geleider toegelaten om tijdens de controle van de microchip het hoofd van de hond vast te houden.     Is de chip niet leesbaar of is de chip onvindbaar of laat de hond door onzekerheid, angst of agressie niet toe dat de aanwezigheid ervan gecontroleerd wordt, dan wordt de proef afgebroken.

  1. FYSIEKE CONFORMITEIT AAN DE RASSTANDAARD.

De keurmeesters beoordelen de conformiteit van de voorgestelde hond aan de FCI-rasstandaard van de Rottweiler (147).

Zij doen dit gedetailleerd met inbegrip van het meten van de afmetingen van de hond (schofthoogte, lengte, borstdiepte en borstomtrek, lengte van de schedel en de voorsnuit) en het vaststellen van de oogkleur en de volledigheid van het schaargebit.

Hun beoordeling wordt gedetailleerd opgenomen in een geschreven verslag en wordt afgesloten met hun kwalificatie van de hond als Uitmuntend, Zeer Goed, Goed, Voldoende, Diskwalificatie, Kan niet gekeurd worden. De gebeurlijke kwalificatie “Diskwalificatie” en “Kan niet gekeurd worden” dient uitdrukkelijk gemotiveerd te worden.

  1. BEOORDELING VAN DE KARAKTERIELE KENMERKEN

 3.1. GEHOORZAAMHEID.

Eerder dan de kwaliteit van de afwerking van de oefeningen te beoordelen, beoordeelt de keurmeester of de hond zich doorheen alle oefeningen voldoende handelbaar, gehoorzaam en werkwillig toont en doorheen alle oefeningen opmerkzaam maar onverschrokken reageert t.a.v. alle prikkels en met inbegrip van vreemde personen in de groep.

Bijbevelen en geleidershulp leiden derhalve niet per definitie tot het afbreken van de oefening, behoudens indien zij van aard zijn dat de oefeningen redelijkerwijze niet meer zinvol kunnen beoordeeld worden of nog indien de hond zich manifest onvoldoende gehoorzaam of handelbaar zou tonen, vb. door de geleider te verlaten en zich niet na drie bevelen terug bij hem te voegen en/of enig teken van agressie naar mens of hond zou tonen.   Geleidershulp mag niet de vorm aannemen van bestraffing en fysieke inwerking om de hond een oefening te laten uitvoeren is niet toegelaten.

Het aangelijnd en los volgen gebeurt door de hond met het rechterschouderblad ter hoogte van de linkerknie van de geleider en elke oefening begint en wordt afgesloten in basispositie, dwz zittend naast het linkerbeen van de geleider.

3.1.1 Aangelijnd volgen.

De aangelijnde hond volgt de geleider met het rechterschouderblad ter hoogte van de linkerknie van de geleider over een afstand van 40 – 50 passen in rechte lijn, waarna de geleider een keerwending maakt, na 10 à 15 passen overgaat in looppas, daarna in trage pas en dit telkens over een afstand van minstens 10 passen.   Hierna wordt in gewone pas verder gegaan waarbij er minstens een linkse en rechtse hoek en een keerwending uitgevoerd wordt.

Tijdens de eerste rechte lijn wordt de hond getest op zijn schotvastheid. Dit gebeurt d.m.v. twee schoten afgevuurd met een alarmpistool met kaliber 6 mm op een afstand van ongeveer 20 passen.   De hond mag op de schoten opmerkzaam reageren maar niet angstig noch agressief en moet zijn evenwicht en beheersing bewaren.

Op aanwijzing van de keurmeester gaat de geleider met zijn hond door een groep van minstens 4 personen die ter plaatse bewegen en stopt minstens 1 maal in de nabijheid van een persoon.     Hierna verlaat de geleider met zijn hond de groep, plaatst zich op een 10-tal passen van de groep en lijnt de hond af.

3.1.2 Vrij volgen.

Op aanwijzing van de keurmeester gaat de geleider met zijn hond opnieuw door een groep van minstens 4 personen die ter plaatse bewegen en stopt minstens 1 maal in de nabijheid van een persoon.

Hierna verlaat de geleider met zijn hond de groep en plaatst zich op een hem aangewezen beginpunt om vandaar de oefening “vrij volgen” uit te voeren, wat gebeurt op identieke wijze als de oefening “aangelijnd volgen”.

 3.1.3 Zit uit beweging.

De geleider gaat met de vrij volgende (=niet aangelijnde) hond rechtdoor over een afstand van 10 tot 15 passen, staat stil en laat de hond de basispositie innemen.   Na het bevel “zit” gaat de geleider zonder omkijken rechtdoor over een afstand van 15 passen, draait zich om en gaat dan na teken van de keurmeester terug naar zijn hond en neemt de basispositie in.

De hond moet op het bevel “zit” effectief gaan zitten.   Het bevel mag herhaald worden.     De hond moet alleszins ter plaatse blijven, ook al zou hij de zittende positie opgeven en inwisselen voor liggen of staan.         Gaat hij de geleider tegemoet dan zal dit in aanmerking genomen worden bij het kwalificeren van de oefening.

3.1.4 Liggen uit beweging en oproepen van de hond.

De geleider gaat met de vrij volgende hond rechtdoor over een afstand van 10 tot 15 passen, staat stil en laat de hond de basispositie innemen.   Na het bevel “af” gaat de geleider zonder omkijken rechtdoor over een afstand van 20 passen, draait zich om en roept na teken van de keurmeester de hond bij zich.       De hond moet op het bevel ‘hier’ snel en vreugdig de geleider vervoegen, voor hem gaan zitten en vervolgens op bevel de basispositie innemen.

De hond moet op het bevel “af” effectief gaan liggen.   Het bevel mag herhaald worden.     De hond moet ter plaatse blijven, ook al zou hij de liggende positie opgeven en inwisselen voor zitten of staan.

3.1.5 Blijven liggen met afleiding.

Bij het begin van de gehoorzaamheidsoefeningen van een andere hond legt de geleider zijn hond af op een door de keurmeester aangeduide plaats.   De hond wordt onaangelijnd op die plaats achtergelaten en de geleider gaat zonder omkijken naar een door de keurmeester aangeduide plaats, minstens 15 passen weg van de hond maar in diens zicht.

De hond moet rustig blijven liggen gedurende de tijd dat de andere hond de gehoorzaamheidsoefeningen uitvoert.   Op aanwijzing van de keurmeester gaat de geleider zijn hond ophalen, wat gebeurt door aan de rechterzijde van de hond te gaan staan en hem op het bevel “zit” de basispositie te laten innemen en vervolgens aan te lijnen.

 

3.2. NATUURLIJKE DRIFTEN – PAKWERK.

Ook hier geldt dat de Selectieproef wordt begrepen als een karaktertest, niet als een sport- of wedstrijdprogramma en dat eerder dan de kwaliteit van de afwerking van de oefeningen te beoordelen, de keurmeester beoordeelt of de hond doorheen alle oefeningen getuigt van de aan de Rottweiler, een gebruikshondenras, eigen zijnde kenmerken :

  • handelbaarheid, werkwilligheid en gehoorzaamheid
  • belastbaarheid en de wil om ingezet te worden
  • afwezigheid van overdreven angst en/of wantrouwen en afwezigheid van een agressieve geaardheid
  • een kennelijke onverschrokkenheid en een voldoende hoge prikkeldrempel om in alle omstandigheden op een normale en algemeen aanvaardbare wijze te functioneren.
  • de eigenschappen / driften die hem toelaten om een sterke prikkel, ook een dreiging, te ondergaan en/of beantwoorden maar steeds d.m.v. een beheerste en proportioneel correcte reactie en waarbij de hond zich te alle tijde in staat toont om een wijziging in deze prikkels onmiddellijk om te zetten in een eigen driftenwissel.

Wanneer de hond zich ongehoorzaam toont of niet in de hand van de geleider ligt en zich door hem niet laat controleren, inbijt en niet lost of inbijt op een andere plaats dan in de bijtarm, het terrein verlaat en niet na 3 bevelen de geleider terug vervoegt, weigert om op bevel of n.a.v. een overval of vlucht in de mouw te bijten of de mouw lost en niet onmiddellijk terug inbijt, wesenzwakte vertoont onder dreiging, belasting en/of n.a.v. de stokslag, overdreven dominant en/of agressief is, wordt het pakwerk onmiddellijk afgebroken en de proef beëindigd.

Wanneer een hond na twee bevelen weigert de mouw te lossen zal de geleider op teken van de keurmeester zich tot naast de hond begeven en een derde, laatste, bevel geven “los”.     Weigert de hond dan nog om de mouw te lossen of lost hij maar bijt hij onmiddellijk daaropvolgend terug in zonder op eerste bevel te lossen, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.

Het pakwerk gebeurt op een terrein dat ingericht is conform het IPO-programma, d.w.z. voorzien van minimaal twee verstekken (vaste verstekken of tentjes).

3.2.1 Opzoeken van de pakwerker.

De PW bevindt zich, onzichtbaar voor de hond, in het laatste verstek. De geleider neemt met zijn hond tussen dit laatste en het daartegenover staande verstek plaats en stuurt na teken van de keurmeester de hond d.m.v. het mondelinge bevel ‘revier’ en een visueel teken met de rechter- of linkerarm in de richting van het lege verstek.     De hond moet dit verstek omlopen waarna de geleider de hond met een mondeling bevel ‘hier’ in zijn richting roept en de hond vervolgens met een nieuw mondeling bevel naar het verstek stuurt waarin de pakwerker zich bevindt.       De geleider blijft op zijn plaats staan.

Het is de geleider niet toegelaten om de hond rechtstreeks naar het verstek te sturen waarin de pakwerker zich bevindt.     Loopt de hond tegen het bevel van de geleider in toch rechtstreeks naar dit verstek dan wordt het pakwerk niet afgebroken maar zal de keurmeester dit in het bijzonder indachtig zijn bij de beoordeling van de gehoorzaamheid en de handelbaarheid van de hond overheen alle pakwerkoefeningen.

Indien de hond zich niettegenstaande eventuele bijbevelen niet laat sturen of het veld verlaat, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.

3.2.2 Aanblaffen en bewaken.

De hond moet de pakwerker actief en opmerkzaam bewaken en daarbij aanhoudend blaffen.

Op teken van de keurmeester gaat de geleider tot op een vijftal passen achter de hond.     Op aanwijzen van de keurmeester roept de geleider zijn hond in basispositie of gaat hij aan de rechterzijde van de hond staan om hem vervolgens aan de halsketting achteruit uit het verstek mee te nemen tot een vijftal passen achter het verstek en beveelt hem dan in basispositie.

Op aanwijzen van de keurmeester roept de geleider de pakwerker uit het verstek waarna deze plaatsneemt op de door de keurmeester aangewezen en gemarkeerde plaats vanwaar in een latere fase een vluchtpoging zal ondernomen worden.

Inbijten of aanstoten van de mouw leidt niet tot afbreken van de oefening op voorwaarde dat dit gedrag niet kennelijk ingegeven is door agressieve geaardheid en de hond zich in staat toont zijn drift te wisselen en zich door zijn geleider te laten controleren.   Indien de hond inbijt en na drie bevelen weigert te lossen, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.           Indien de hond de pakwerker niet bewaakt maar verlaat en zich door de geleider niet opnieuw naar de pakwerker laat sturen om deze dan wel te bewaken, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.   Zwakke of passieve bewaking wordt in aanmerking genomen bij het kwalificeren van de oefening.

3.2.3   Vluchtverhindering.

Op aanwijzen van de keurmeester begeeft de geleider zich met zijn hond naar een gemarkeerd punt op een vijftal passen van de plaats waar de pakwerker is opgesteld voor de vluchtpoging.   Dit gebeurt onaangelijnd of eventueel aan de halsketting doch dit op voorwaarde dat de hond zich beheerst laat leiden.   Ongecontroleerd gedrag is niet aanvaardbaar.   Op bevel ‘af’ gaat de hond liggen.   Een bijbevel leidt niet tot afbreken van de oefening maar fysieke dwang om de hond te doen liggen is niet aanvaardbaar.

Op teken van de keurmeester laat de geleider zijn liggende hond achter en begeeft zich naar het verstek waar hij zich dermate opstelt dat hij de hond, pakwerker en keurmeester ziet.   Op aanwijzen van de keurmeester onderneemt de pakwerker een vluchtpoging en op gelijktijdig door de geleider te geven bevel ‘vast’ probeert de hond om de vlucht te verhinderen door zonder aarzeling, overtuigend, energiek, werkzaam en krachtig in de bijtmouw te bijten.      Op aanwijzen van de keurmeester staat de pakwerker stil.   De hond moet de mouw na een overgangsfase lossen, hetzij zelfstandig hetzij na een door de geleider na een redelijke tijd gegeven bevel ‘los’.     Lost de hond niet na dit eerste bevel zal de geleider op aanwijzen van de keurmeester een tweede bevel geven.   Lost de hond dan nog niet, dan begeeft de geleider zich tot naast te hond en geeft op aanwijzing van de keurmeester een derde bevel ‘los’.   Weigert de hond dan nog om de mouw te lossen of lost hij maar bijt hij onmiddellijk daaropvolgend terug in zonder op eerste bevel te lossen, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.

Na het lossen moet de hond de pakwerker van nabij actief bewaken.

Het pakwerk wordt afgebroken en de oefening beëindigd indien de hond de vlucht niet verijdelt doordat hij niet inbijt of de mouw lost en niet onmiddellijk opnieuw inbijt of indien hij na het lossen de pakwerker niet bewaakt maar deze verlaat.   Zwakke of passieve bewaking wordt in aanmerking genomen bij het kwalificeren van de oefening.

3.2.4 Verdediging van de hond uit de bewakingsfase.

Na een bewakingsfase van ca 5 sec, onderneemt de pakwerker op aanwijzing van de keurmeester een overval op de hond.   Deze moet zich zonder bevel of inmenging van de geleider verdedigen door energiek en krachtig in te bijten. Tijdens deze verdediging zal de pakwerker de hond belasten door hem op te drijven en tijdens dit opdrijven twee stokslagen toe te dienen, wat enkel mag op de rug en schouders.

De hond moet de overval en de belasting ten volle krachtig beantwoorden, zonder zich te laten intimideren en zonder de beet te lossen.

Op aanwijzen van de keurmeester staat de pakwerker stil.   De hond moet de mouw na een overgangsfase lossen, hetzij zelfstandig hetzij na een door de geleider na een redelijke tijd gegeven bevel ‘los’.     Lost de hond niet na dit eerste bevel zal de geleider op aanwijzen van de keurmeester een tweede bevel geven.   Lost de hond dan nog niet, dan begeeft de geleider zich tot naast te hond en geeft op aanwijzing van de keurmeester een derde bevel ‘los’.   Weigert de hond dan nog om de mouw te lossen of lost hij maar bijt hij onmiddellijk daaropvolgend terug in zonder op eerste bevel te lossen, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.

Na het lossen moet de hond de pakwerker van nabij actief bewaken.     Zwakke of passieve bewaking wordt in aanmerking genomen bij het kwalificeren van de oefening.

Het pakwerk wordt afgebroken en de oefening beëindigd indien de hond de overval niet beantwoordt door in te bijten of indien hij zich niet bestand toont tegen de uitgevoerde dreiging en/of belasting of nog indien hij na het lossen de pakwerker niet bewaakt maar deze verlaat alvorens de keurmeester teken gaf aan de geleider om zijn hond te vervoegen.

3.2.5 Aanval op de hond vanuit beweging.

Op aanwijzing van de keurmeester gaat de geleider rechtstreeks naar zijn hond en neemt deze in basispositie.   Op aanwijzing van de keurmeester begeeft de geleider zich met de aangelijnde hond naar een gemarkeerd punt op de middenlijn van het terrein.

Op het aangewezen gemarkeerde punt wordt de hond in basispositie bevolen.   De geleider mag de hond los laten zitten of bij de halsketting vasthouden maar de hond mag niet aangemoedigd worden.

Op aanwijzen van de keurmeester verlaat de pakwerker een verstek, loopt naar de middenlijn en vandaar recht naar de geleider en hond toe onder het uiten van dreigende geluiden en het uitvoeren van heftig dreigende gebaren.

Wanneer de pakwerker op een 50-tal passen de hond en geleider genaderd is, geeft de keurmeester het teken dat de geleider zijn hond mag vrijgeven, wat gebeurt met het bevel ‘vast’.     De hond moet de overval van de pakwerker krachtig en energiek beantwoorden door in de bijtmouw te bijten.       Op het ogenblik van de inbeet staat de pakwerker stil maar onmiddellijk na de inbeet zal de pakwerker de hond belasten door hem op te drijven tot de keurmeester aanwijst de belasting te stoppen en stil te staan. De hond moet de overval en de belasting ten volle krachtig beantwoorden, zonder zich te laten intimideren en zonder de beet te lossen.

.De hond moet de mouw na een overgangsfase lossen, hetzij zelfstandig hetzij na een door de geleider na een redelijke tijd gegeven bevel ‘los’. Lost de hond niet na dit eerste bevel zal de geleider op aanwijzen van de keurmeester een tweede bevel geven.   Lost de hond dan nog niet, dan begeeft de geleider zich tot naast te hond en geeft op aanwijzing van de keurmeester een derde bevel ‘los’.   Weigert de hond dan nog om de mouw te lossen of lost hij maar bijt hij onmiddellijk daaropvolgend terug in zonder op eerste bevel te lossen, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.

Na het lossen moet de hond de pakwerker van nabij actief bewaken.

Het pakwerk wordt afgebroken en de oefening beëindigd indien de hond de overval niet beantwoordt door in te bijten of indien hij zich niet bestand toont tegen de uitgevoerde dreiging en/of belasting of nog indien hij na het lossen de pakwerker niet bewaakt maar deze verlaat.   Zwakke of passieve bewaking wordt in aanmerking genomen bij de kwalificatie van de oefening.

3.2.6 Verdediging van de HD uit de bewakingsfase.

Na een bewakingsfase van ca 5 sec, onderneemt de pakwerker op aanwijzing van de keurmeester een overval op de hond.   Deze moet zich zonder bevel of inmenging van de geleider verdedigen door energiek en krachtig in te bijten. Tijdens deze verdediging zal de pakwerker de hond belasten door hem op te drijven en tijdens dit opdrijven twee stokslagen toe te dienen, wat enkel mag op de rug en schouders.

De hond moet de overval en de belasting ten volle krachtig beantwoorden, zonder zich te laten intimideren en zonder de beet te lossen.

Op aanwijzen van de keurmeester staat de pakwerker stil.   De hond moet de mouw na een overgangsfase lossen, hetzij zelfstandig hetzij na een door de geleider na een redelijke tijd gegeven bevel ‘los’.     Lost de hond niet na dit eerste bevel zal de geleider op aanwijzen van de keurmeester een tweede bevel geven.   Lost de hond dan nog niet, dan begeeft de geleider zich tot naast te hond en geeft op aanwijzing van de keurmeester een derde bevel ‘los’.   Weigert de hond dan nog om de mouw te lossen of lost hij maar bijt hij onmiddellijk daaropvolgend terug in zonder op eerste bevel te lossen, wordt het pakwerk afgebroken en de proef beëindigd.

Na het lossen moet de hond de pakwerker van nabij actief bewaken.

Het pakwerk wordt afgebroken en de oefening beëindigd indien de hond de overval niet beantwoordt door in te bijten of indien hij zich niet bestand toont tegen de uitgevoerde dreiging en/of belasting of nog indien hij na het lossen de pakwerker niet bewaakt maar deze verlaat alvorens de keurmeester teken gaf aan de geleider om zijn hond te vervoegen.

Op teken van de keurmeester vervoegt de geleider zijn hond, ontwapent de pakwerker en er volgt een aangelijnd zijtransport naar de keurmeester. De hond mag de pakwerker tijdens dit transport niet hinderen en ook niet inbijten.   Er wordt halt gehouden voor de keurmeester waarna de geleider de soft-stok aan deze afgeeft en zich op aanwijzing van de keurmeester met de aangelijnde hond begeeft naar de aangewezen plaats alwaar de keurmeester gemotiveerd zijn oordeel zal kenbaar maken.

Ook dit oordeel wordt schriftelijk gesteld en ingeval van voortijdig beëindigen van de oefening wordt dit ook kort maar uitdrukkelijk schriftelijk gemotiveerd.

 

  1. SOCIALE GEAARDHEID.

Dit gedeelte van de Selectieproef test beoogt na te gaan of de hond getuigt van een voldoende sociale geaardheid en bewijst in een dagelijkse situatie te beschikken over de gedragskenmerken die in de rasstandaard worden omschreven als « vriendelijk, vreedzaam, zelfverzekerd en evenwichtig ».

De keurmeester(s) en niet de personen die instaan voor de praktische organisatie beslissen over de plaats en omstandigheden waarin de test wordt afgenomen. Bij de samenstelling en beoordeling ervan zal er zorg voor gedragen worden dat zij plaatsvindt in een realistische verkeerssituatie, met inbegrip van auto- en fietsverkeer, jogger(s), wandelaar(s), begroeting van een persoon met handdruk, enz. … . De organisatoren staan in voor het ter beschikking stellen van het door de keurmeester(s) gevraagde materiaal en de voor de testen benodigde personen/helpers.

De test bevat minstens de beoordeling van volgende situaties: de hondengeleider wandelt met zijn aangelijnde hond over een welbepaald gedeelte van het voetpad. De hond moet met doorhangende lijn, rustig onder voortdurende controle van zijn begeleider wandelen. Hij blijft onverschillig t.a.v. voetgangers en verkeer. Tijdens de wandeling zal de keurmeester of een door deze aangeduide persoon de hond de weg afsnijden en zal een fietser (ringelende bel) én jogger de hond passeren. Na een keerwending wandelt de geleider met zijn hond in de richting van de keurmeester, stopt voor deze laatste, begroet hem met luide stem en handdruk en maakt een kort praatje, een auto stopt naast de geleider met hond en vraagt wegaanwijzingen.

De criteria die de keurmeester(s) zullen hanteren, zijn onder meer het gemis aan agressie en angst, de vriendelijkheid t.a.v. mensen en de onverstoorbaarheid t.a.v. gebeurtenissen die als dagelijks aanzien worden.

Overdreven snelle of grote angst of agressie geeft noodzakelijk aanleiding tot de beoordeling “diskwalificatie” of “onvoldoende”.

Règlement d'élevage

Article 1 – animaux parents

Les membres de l'asbl Belgian Rottweiler Klub – Club Belge Rottweiler ne sont autorisés à se reproduire qu'avec des chiens conformes aux règles d'élevage en vigueur.

Tout animal reproducteur, mâle et femelle, doit remplir les conditions suivantes (sans préjudice des obligations imposées par la loi)

Âge.
Le jour de l'accouplement, le mâle doit être âgé d'au moins 18 mois et la femelle doit être âgée d'au moins 20 mois. La chienne ne peut pas avoir plus de 9 ans.

Recherche sur la santé physique et génétique.
Généralités : seuls peuvent être utilisés pour l'élevage des animaux qui sont fonctionnellement et cliniquement sains et qui présentent les caractéristiques typiques de la race.

Dysplasie de la hanche : seuls les animaux classés HD A / HD B et HD C peuvent être utilisés en élevage. Les animaux atteints de HD C ne peuvent être utilisés pour la reproduction qu'avec un chien partenaire évalué comme indemne de HD (HD A).

Dysplasie du coude : seuls les animaux ayant un indice ED total de maximum 2 (gauche et droite ajoutées) peuvent être utilisés pour la reproduction.

JLPP : au moins un des chiens partenaires de l'accouplement doit avoir subi un test ADN et s'être révélé indemne du gène responsable du développement du JLPP. Autrement dit, il est strictement interdit de se reproduire avec des parents qui sont tous deux porteurs du gène JLPP.

Arbre généalogique et identification génétique.
Les deux animaux parents doivent avoir un pedigree délivré par un club canin reconnu par la FCI (par exemple en Belgique : la Société Royale de Saint-Hubert) et un profil ADN conforme à l'ISAG 2006 (exigé par la Société Royale de Saint-Hubert).

Conformité physique et mentale au standard de race FCI.
Chaque chien partenaire de l'accouplement doit avoir réussi un test d'aptitude à la reproduction qui concerne à la fois les caractéristiques externes de la race et les caractéristiques propres de la race.

Notre association de race reconnaît actuellement : le Breed Standard Test (RST), le ZtP-be (Zuchttaughlichkeitsprüfung) et le Selection Test. Sont également acceptés : le ZtP organisé par l'ADRK, le Breed Standard Test organisé par le Dutch Rottweiler Club. Le conseil d'administration est autorisé à reconnaître également d'autres tests d'aptitude à la reproduction étrangers comme étant conformes au présent règlement. Cela doit être demandé au préalable au Conseil d’Administration.

Les éleveurs affiliés à l'association de race sont tenus de faire surveiller leur élevage par un expert désigné par le conseil d'administration du Belgian Rottweiler Klub et présenteront, à première demande, les documents prouvant le respect du règlement d'élevage.

Permettre à des membres ou à des non-membres, indépendamment de l'existence ou non d'un lien familial avec ces personnes, d'élever, de vendre et/ou d'élever des chiens à l'adresse ou en relation avec l'adresse du membre concerné est également considéré comme une violation du règlement d'élevage. ou proposés à la vente qui n'ont pas été élevés selon nos règlements d'élevage.

Le règlement d'élevage s'applique également aux membres qui n'ont pas la nationalité belge et/ou qui ne peuvent pas résider en Belgique, en ce qui concerne les chiens élevés et/ou proposés à la vente par eux en Belgique.

Article 2 – conseils pour arrêter la reproduction/interdiction de reproduction.

Il est interdit de se reproduire avec des chiens pour lesquels le Club Rottweiler belge a recommandé un arrêt ou une interdiction de reproduction.

Article 3 – enregistrement des naissances.

Le propriétaire de la chienne s'engage à signaler la naissance par écrit au secrétariat du Club Belge des Rottweiler dans un délai de quatorze jours. Cela se fait de préférence au moyen de le formulaire sur le site internet du club de race ou dans les autres cas par courrier au secrétaire.

Le club de race signalera la portée sur son site Internet et/ou dans son magazine à condition que toutes les conditions du règlement d'élevage soient remplies.

Article 4

Le V.Z.W. Belgian Rottweiler Klub - Club Belge Rottweiler désigne une ou plusieurs personnes qui peuvent être chargées d'un contrôle sur les portées nées de ses membres. Ces derniers sont tenus de permettre ce contrôle, sous réserve d'accord préalable. L'inspecteur des nids aura droit à une indemnité dont le montant sera déterminé forfaitairement par le conseil d'administration du club de race.

Toute inspection fait l'objet d'un procès-verbal écrit dont une copie est remise au membre concerné. Le Club Belge des Rottweilers est en droit d'utiliser les informations recueillies à la suite de ces contrôles, même au moyen de : publication, dans le cadre de ses objectifs.

Article 5 – les chiots / accord écrit obligatoire.

Les chiots ne peuvent quitter le chenil qu'après avoir atteint l'âge d'au moins 8 semaines et avoir été identifiés au moyen de : micropuce, avoir été vaccinés avec les vaccins appropriés et usuels à leur âge et doivent être remis à l'acheteur accompagnés :

le passeport européen de l'animal, contenant le carnet de vaccination

et le certificat d'identification et d'enregistrement.
un contrat écrit, établi en deux exemplaires et dont l'obtenteur et l'acheteur reçoivent une copie, dans lequel sont mentionnées au moins les dispositions suivantes :
l'identification du chiot (nom, date de naissance / numéro de micropuce)
le transfert de propriété du chiot (en propriété exclusive, en copropriété, etc.)
la date de livraison du chiot
le prix de vente et les modalités de paiement
quelles garanties sont données par l'éleveur à l'acheteur.
Notre association de race n'intervient pas dans l'accord entre acheteur et éleveur et la détermination du prix de vente ainsi que le contenu de la garantie sont laissés à l'éleveur et à l'acheteur. Il suffit que l'acheteur ait une connaissance claire des garanties contractuelles données par l'éleveur.

Article 6

Les membres du V.Z.W. Belgian Rottweiler Klub – Club Belge Rottweiler qui enfreint le règlement d'élevage sera sanctionné par le conseil d'administration de l'une des sanctions suivantes :

suspension de la qualité de membre jusqu'à la prochaine assemblée générale qui décidera alors d'une éventuelle prolongation de la suspension ou d'une éventuelle exclusion de la qualité de membre.
blâme ou avertissement, étant entendu qu'en cas de nouvelle violation du règlement d'élevage, aucune sanction autre que la suspension ne pourra être prononcée jusqu'à la prochaine assemblée générale, qui décidera alors d'une éventuelle prolongation de la suspension ou éventuellement d'une exclusion à titre de membre.
Article 7

Les dérogations au règlement d'élevage doivent être demandées au préalable auprès du conseil d'administration.

Décidé et approuvé le 25.01.2020, déclaré applicable le 15.02.2020.

Test standard de race (RST)

Article 1 – animaux parents

Les membres de l'asbl Belgian Rottweiler Klub – Club Belge Rottweiler ne sont autorisés à se reproduire qu'avec des chiens conformes aux règles d'élevage en vigueur.

Tout animal reproducteur, mâle et femelle, doit remplir les conditions suivantes (sans préjudice des obligations imposées par la loi)

Âge.
Le jour de l'accouplement, le mâle doit être âgé d'au moins 18 mois et la femelle doit être âgée d'au moins 20 mois. La chienne ne peut pas avoir plus de 9 ans.

Recherche sur la santé physique et génétique.
Généralités : seuls peuvent être utilisés pour l'élevage des animaux qui sont fonctionnellement et cliniquement sains et qui présentent les caractéristiques typiques de la race.

Dysplasie de la hanche : seuls les animaux classés HD A / HD B et HD C peuvent être utilisés en élevage. Les animaux atteints de HD C ne peuvent être utilisés pour la reproduction qu'avec un chien partenaire évalué comme indemne de HD (HD A).

Dysplasie du coude : seuls les animaux ayant un indice ED total de maximum 2 (gauche et droite ajoutées) peuvent être utilisés pour la reproduction.

JLPP : au moins un des chiens partenaires de l'accouplement doit avoir subi un test ADN et s'être révélé indemne du gène responsable du développement du JLPP. Autrement dit, il est strictement interdit de se reproduire avec des parents qui sont tous deux porteurs du gène JLPP.

Arbre généalogique et identification génétique.
Les deux animaux parents doivent avoir un pedigree délivré par un club canin reconnu par la FCI (par exemple en Belgique : la Société Royale de Saint-Hubert) et un profil ADN conforme à l'ISAG 2006 (exigé par la Société Royale de Saint-Hubert).

Conformité physique et mentale au standard de race FCI.
Chaque chien partenaire de l'accouplement doit avoir réussi un test d'aptitude à la reproduction qui concerne à la fois les caractéristiques externes de la race et les caractéristiques propres de la race.

Notre association de race reconnaît actuellement : le Breed Standard Test (RST), le ZtP-be (Zuchttaughlichkeitsprüfung) et le Selection Test. Sont également acceptés : le ZtP organisé par l'ADRK, le Breed Standard Test organisé par le Dutch Rottweiler Club. Le conseil d'administration est autorisé à reconnaître également d'autres tests d'aptitude à la reproduction étrangers comme étant conformes au présent règlement. Cela doit être demandé au préalable au Conseil d’Administration.

Les éleveurs affiliés à l'association de race sont tenus de faire surveiller leur élevage par un expert désigné par le conseil d'administration du Belgian Rottweiler Klub et présenteront, à première demande, les documents prouvant le respect du règlement d'élevage.

Permettre à des membres ou à des non-membres, indépendamment de l'existence ou non d'un lien familial avec ces personnes, d'élever, de vendre et/ou d'élever des chiens à l'adresse ou en relation avec l'adresse du membre concerné est également considéré comme une violation du règlement d'élevage. ou proposés à la vente qui n'ont pas été élevés selon nos règlements d'élevage.

Le règlement d'élevage s'applique également aux membres qui n'ont pas la nationalité belge et/ou qui ne peuvent pas résider en Belgique, en ce qui concerne les chiens élevés et/ou proposés à la vente par eux en Belgique.

Article 2 – conseils pour arrêter la reproduction/interdiction de reproduction.

Il est interdit de se reproduire avec des chiens pour lesquels le Club Rottweiler belge a recommandé un arrêt ou une interdiction de reproduction.

Article 3 – enregistrement des naissances.

Le propriétaire de la chienne s'engage à signaler la naissance par écrit au secrétariat du Club Belge des Rottweiler dans un délai de quatorze jours. Cela se fait de préférence au moyen de le formulaire sur le site internet du club de race ou dans les autres cas par courrier au secrétaire.

Le club de race signalera la portée sur son site Internet et/ou dans son magazine à condition que toutes les conditions du règlement d'élevage soient remplies.

Article 4

Le V.Z.W. Belgian Rottweiler Klub - Club Belge Rottweiler désigne une ou plusieurs personnes qui peuvent être chargées d'un contrôle sur les portées nées de ses membres. Ces derniers sont tenus de permettre ce contrôle, sous réserve d'accord préalable. L'inspecteur des nids aura droit à une indemnité dont le montant sera déterminé forfaitairement par le conseil d'administration du club de race.

Toute inspection fait l'objet d'un procès-verbal écrit dont une copie est remise au membre concerné. Le Club Belge des Rottweilers est en droit d'utiliser les informations recueillies à la suite de ces contrôles, même au moyen de : publication, dans le cadre de ses objectifs.

Article 5 – les chiots / accord écrit obligatoire.

Les chiots ne peuvent quitter le chenil qu'après avoir atteint l'âge d'au moins 8 semaines et avoir été identifiés au moyen de : micropuce, avoir été vaccinés avec les vaccins appropriés et usuels à leur âge et doivent être remis à l'acheteur accompagnés :

le passeport européen de l'animal, contenant le carnet de vaccination

et le certificat d'identification et d'enregistrement.
un contrat écrit, établi en deux exemplaires et dont l'obtenteur et l'acheteur reçoivent une copie, dans lequel sont mentionnées au moins les dispositions suivantes :
l'identification du chiot (nom, date de naissance / numéro de micropuce)
le transfert de propriété du chiot (en propriété exclusive, en copropriété, etc.)
la date de livraison du chiot
le prix de vente et les modalités de paiement
quelles garanties sont données par l'éleveur à l'acheteur.
Notre association de race n'intervient pas dans l'accord entre acheteur et éleveur et la détermination du prix de vente ainsi que le contenu de la garantie sont laissés à l'éleveur et à l'acheteur. Il suffit que l'acheteur ait une connaissance claire des garanties contractuelles données par l'éleveur.

Article 6

Les membres du V.Z.W. Belgian Rottweiler Klub – Club Belge Rottweiler qui enfreint le règlement d'élevage sera sanctionné par le conseil d'administration de l'une des sanctions suivantes :

suspension de la qualité de membre jusqu'à la prochaine assemblée générale qui décidera alors d'une éventuelle prolongation de la suspension ou d'une éventuelle exclusion de la qualité de membre.
blâme ou avertissement, étant entendu qu'en cas de nouvelle violation du règlement d'élevage, aucune sanction autre que la suspension ne pourra être prononcée jusqu'à la prochaine assemblée générale, qui décidera alors d'une éventuelle prolongation de la suspension ou éventuellement d'une exclusion à titre de membre.
Article 7

Les dérogations au règlement d'élevage doivent être demandées au préalable auprès du conseil d'administration.

Décidé et approuvé le 25.01.2020, déclaré applicable le 15.02.2020.

Zuchttauglichkeitsprüfung-be (ZTP-be)

Ce test d'aptitude à l'élevage fait partie, en plus et avec le Breed Standard Test, du règlement d'élevage du Club Belge des Rottweilers.

La participation au test implique l'autorisation inconditionnelle et irrévocable du Club Belge du Rottweiler de collecter, stocker, traiter, diffuser et même publier les informations ainsi collectées sur le chien à sa seule discrétion, dans la mesure où cela fait partie du fonctionnement du club de race. , notamment en fournissant toutes informations utiles à tous égards pouvant être utiles à l'élevage du Rottweiler.

Le test est évalué par un ou deux juges choisis par le Conseil d'Administration du Club Rottweiler Belge parmi les juges reconnus par la FCI et habilités à juger la race Rottweiler et/ou le test IPO. Si l'inspecteur est autorisé à inspecter les deux, un seul inspecteur suffira.

L'évaluation des inspecteurs est « satisfaisante » ou « insatisfaisante » dans chaque section et n'est pas susceptible de contestation ou d'appel.
En cas de désaccord entre les juges dans l'évaluation d'une composante, le chien ne recevra pas d'évaluation finale mais sera référé à un deuxième test ultérieur par d'autres juges ou au moins le juge qui a avisé "insatisfaisant" sera remplacé par un autre juge. S'il y a également un désaccord entre les juges sur cette épreuve, le chien sera jugé comme ayant échoué.

fois. Un désaccord entre les juges sur la question de savoir si le chien peut être présenté à nouveau implique que le chien peut être présenté une seconde fois. A la demande motivée du propriétaire du chien, une dérogation au délai susvisé pourra être accordée par le Conseil d'Administration du club de race, ainsi qu'une troisième chance.

Peuvent participer à cette épreuve : Les Rottweilers ayant un pedigree reconnu par la FCI, âgés d'au moins 17 mois (mâles) ou 20 mois (femelles) à la date de l'épreuve et ayant déjà réussi l'épreuve « Chien-guide ».

Les éléments suivants doivent être ajoutés à l’inscription :

copie de l'arbre généalogique
copie du cahier d'exercices
copie de l'évaluation du chien pour HD et/ou ED si le chien a déjà été soumis à l'examen.
Avant le test, l'identité du chien est déterminée (tatouage ou puce électronique). Si l'identité ne peut être établie, le chien sera exclu de la participation.

Partie 1 – Évaluation de l’apparence.

Ce test vise à déterminer si le chien répond suffisamment à la description du standard de race FCI.

Le chien est présenté individuellement au juge comme en exposition, tenu en laisse et avec un collier. Le juge donne une description écrite détaillée du chien, comprenant la détermination du type, de la taille, de la longueur, de la largeur et de la profondeur de la poitrine, de la couleur des yeux, l'enregistrement des dimensions de la tête, etc... et conclut ensuite par l'évaluation « satisfaisant ». » ou « insuffisant ».

La description sera confirmée par écrit.

L'évaluation "insuffisante" est concise mais clairement justifiée.

Seuls les chiens dont la couleur des yeux est classée entre 1 a et 4 a peuvent réussir le test. Les chiens aux yeux plus clairs, à partir de 4 b, sont déclarés impropres à la reproduction.

Partie 2 – Test Wesen.

2.1. Résistance au tir.

Le conducteur marche avec le chien tenu en laisse en direction d'un groupe de personnes en mouvement. Deux coups de feu sont tirés (pistolet 6 mm) à un intervalle d'environ 5 secondes. Les chiens qui ne sont pas à l'épreuve des tirs sont déclarés impropres à la reproduction.

2.2. Comportement dans le groupe d'étrangers.

Le guide traverse un groupe de personnes en mouvement, fait demi-tour et traverse à nouveau le groupe. Sur instruction du juge, il quitte le groupe et met le chien en laisse puis parcourt à nouveau le groupe avec le chien qui le suit librement.

Sur instructions du juge, le manieur et son chien s'arrêtent en groupe et ce dernier ferme le groupe jusqu'à ce qu'il entoure complètement le chien et le manieur. Au signal du juge, le groupe s'ouvre lentement puis - toujours au signal du juge - se ferme rapidement jusqu'à ce qu'il enferme à nouveau complètement le chien et son manieur.

Le conducteur marche ensuite avec le chien tenu en laisse à travers une double rangée de personnes qui se tiennent initialement à une distance de ± 2 mètres les unes des autres et se rapprochent vers la fin.

Lors de cette marche aller, plusieurs personnes dans la file expriment toutes sortes de stimuli, par exemple : ouvrir un parapluie, agiter un tissu, un objet sans prévenir

les laisser tomber au sol avec un bruit, etc..., toujours sur une courte distance avant que le chien ne les dépasse. Après avoir franchi la file, un virage est effectué et le surveillant avec son chien traverse à nouveau la file.

Cette partie évalue si le chien se comporte librement et sans inhibition et fait donc preuve d'une confiance en soi suffisante et d'un seuil de peur et d'agressivité élevé.

Donner lieu à l'évaluation « insuffisant » : grande anxiété, nervosité excessive, trop rapide ou trop d'agressivité, défaut de retour rapide au calme.

Les inspecteurs peuvent terminer le test dans n'importe quelle position s'ils estiment qu'une évaluation « insuffisante » est appropriée. Dans ce cas, ils tenteront de faire en sorte que le chien se calme et reprenne confiance avant de quitter les lieux.

2.3. Des pulsions naturelles.

La troisième partie de l'épreuve s'effectue conformément au programme IPO, classe I, partie C. L'assistant doit être autorisé à officier lors de compétitions officielles.
Le juge évaluera le chien lors de ce test sur la présence et la qualité de ses pulsions naturelles.

Partie 3 – Test Wesen dans la circulation.

Cette partie du test vise à déterminer si le chien fait preuve d'une orientation sociale suffisante et prouve dans une situation quotidienne qu'il possède les caractéristiques comportementales décrites dans le standard de la race comme « amical, paisible, sûr de lui et équilibré ».

Le(s) juge(s) et non les personnes responsables de l'organisation pratique décident du lieu et des circonstances dans lesquels l'épreuve se déroule. Lors de son élaboration et de son évaluation, on veillera à ce qu'il se déroule dans une situation de circulation réaliste, incluant circulation de voitures et de vélos, joggeurs, marcheurs, salutation d'une personne avec une poignée de main, etc. . Les organisateurs sont responsables de fournir le matériel demandé par le(s) juge(s) et les personnes/aides nécessaires aux épreuves.

L'épreuve comprend au minimum l'évaluation des situations suivantes : le maître-chien circule avec son chien tenu en laisse sur une partie déterminée du sentier. Le chien doit marcher tranquillement avec la laisse affaissée sous la surveillance constante de son maître. Il reste indifférent aux piétons et à la circulation. Durant la promenade, le juge ou une personne désignée par lui coupera le passage du chien et un cycliste (sonnerie de cloche) et un joggeur dépasseront le chien. Après un virage, le manieur marche avec son chien vers le juge, s'arrête devant le juge, le salue d'une voix forte et d'une poignée de main et a une courte conversation. Comportement dans un bâtiment public (affecté). Comportement en file de surveillants, chacun marchant le long du sentier avec un chien tenu en laisse.

Les critères que le ou les juges utiliseront incluent l'absence d'agressivité et de peur, la gentillesse envers les gens et l'imperturbabilité face aux événements considérés comme des événements quotidiens. Une peur ou une agression trop rapide ou grande donne immédiatement et nécessairement lieu à une évaluation « insuffisante ».

La selection

Les chiens qui réussissent ce test prouvent qu'ils répondent au standard de la race, tant au niveau de leurs caractéristiques physiques que caractéristiques, mais plus encore : le chien qui réussit la Sélection peut être considéré comme un chien véritablement « complet ». être un Rottweiler, dans tous les sens du terme et au regard de la définition de la race !

Le RST et le ZTP sont importants, voire indispensables, dans le cadre de tout programme de sélection sérieux. Ils ont cependant un caractère neutre dans le sens où ils testent la conformité du chien au standard de race de la FCI, c'est-à-dire la présence de caractéristiques minimales de la race et l'absence de défauts disqualifiants et donc excluant la reproduction, et déclarent le chien apte à l'élevage mais ne portent pas de jugement de valeur ni de recommandation d'élevage. Cela est entièrement laissé au propriétaire/éleveur.

La Sélection va beaucoup plus loin. Le programme est non seulement beaucoup plus exigeant et éprouvant que les tests d'aptitude à la reproduction, mais il implique également un jugement de valeur puisque le diplôme énonce explicitement la qualification que l'équipe de trois juges spécialisés a donnée aux caractéristiques physiques et caractéristiques du chien de la race et avec un fort accent sur la présence des motivations naturelles du Rottweiler en tant que race de chien utilitaire.

Le chien avec Sélection = un chien vraiment complet.

Votre chien peut également participer avec la préparation nécessaire. Vous souhaitez des informations sur le procès ? Contactez les membres de notre conseil d'administration, ils se feront un plaisir de vous aider et de vous guider.

Sélection – Le Rottweiler
A. Conditions de participation et de réussite.
Pour participer, le chien doit remplir les conditions suivantes :

être âgé d'au moins 24 mois à la date du test
remplir toutes les conditions pour fournir des pedigrees dans la catégorie la plus élevée conformément à la réglementation KMSH, y compris les recommandations.
ont en outre été examinés pour le portage du gène responsable de la maladie génétique paralysie laryngée juvénile et polyneuropathie.
sont identifiés par une puce électronique lisible
Les documents prouvant que le chien remplit ces conditions doivent être joints à l'inscription.

Pour réussir l'épreuve de sélection, le chien doit obtenir au moins la qualification « Très Bien » dans l'évaluation des caractéristiques extérieures et au moins une qualification « Bien » dans l'évaluation des traits de caractère pour la partie obéissance, réussir la partie plaquage. avec au moins la qualification « Bien » et enfin obtenir au moins la qualification « Très bien » dans la section comportement social.

Les chiens qui n’ont pas réussi ne peuvent être réintroduits qu’une seule fois. Le propriétaire et/ou le manutentionnaire ne peuvent exiger que la réinspection soit effectuée par un jury différemment composé.

Un procès-verbal détaillé est établi pour chaque participation, dont le conducteur reçoit une copie signée par les juges. Le chien qui réussit reçoit également un diplôme.

B. Juges.
La Sélection est jugée par trois juges appartenant au Selection Core, c'est-à-dire le noyau de juges acceptés à cet effet par le KMSH.

Au moins deux d'entre eux sont autorisés à inspecter le Rottweiler et au moins un d'entre eux est autorisé à inspecter les tests de travail conformément à l'IPO du Programme international des chiens de travail de la FCI.

Le jugement des juges ne peut être contesté.

C. Emballeurs.
L'assistant invité est autorisé à officier lors des compétitions officielles organisées en Belgique conformément au programme FCI IPO en vigueur à la date de l'épreuve.

Il porte les vêtements prescrits par le programme susmentionné (gilet, pantalon, bras de morsure, etc.) ainsi que le bâton souple et les chaussures adaptées aux circonstances (météo et terrain).

Les juges donneront à l'accompagnateur des instructions claires avant le début des exercices pour lui permettre d'évaluer la présence et la qualité des caractéristiques inhérentes au Rottweiler, race de chien de travail.

Il s’agit essentiellement : des motivations nécessaires, de la résilience, de la confiance en soi et de la volonté de s’engager. Puisque la résilience du chien est également évaluée, l'assistant doit représenter une menace importante, y compris la canne, dans le but de pouvoir évaluer comment le chien est capable de faire face et/ou de répondre à un stimulus fort, y compris une menace. Cependant, le chien doit avoir la possibilité de démontrer une réponse contrôlée et proportionnellement correcte et de convertir immédiatement un changement de ces stimuli et menaces en un changement d'instinct. Pour cette raison, le travail de battage ne doit pas aller à l'extrême, mais doit être sportif et exempt de brutalité et de tourment du chien.

D. Programme.
L'essai de sélection vise à évaluer le Rottweiler à la lumière de son standard de race FCI et de sa définition en tant que race de chien d'utilité, puis de la valeur apparente (phénotypique) de l'animal proposé pour une utilisation comme animal reproducteur.

.

Le test est un test Wesen en toutes parties, y compris lors de la présentation et de l'évaluation de la conformité physique, et doit être compris et évalué comme tel par les inspecteurs.

Les tests ne sont donc pas évalués en tant que programme sportif ou de compétition comme le programme IPO, mais à la lumière des caractéristiques que doit présenter le Rottweiler en tant que chien de travail.

Ce qui est essentiel ici n'est pas tant le degré ou la qualité de réalisation des exercices, y compris la qualité de l'occlusion à évaluer, mais la détermination :

maniabilité, volonté de travailler et obéissance
la résilience, la volonté et l’aptitude à se déployer
résistance au tir
absence de peur et/ou de méfiance excessive et absence de disposition agressive
une intrépidité apparente et un seuil de stimulation suffisamment élevé pour fonctionner de manière normale et généralement acceptable en toutes circonstances, notamment dans l'ordre social quotidien.
les qualités/pulsions qui caractérisent le chien de travail et lui permettent de subir et/ou de répondre à un stimulus fort, y compris une menace, mais toujours au moyen de une réponse contrôlée et proportionnellement correcte et où le chien se montre toujours capable de convertir immédiatement un changement de ces stimuli en son propre changement d'instincts.
L'exercice de pression du manieur sur le chien pendant les épreuves n'est pas permis, ni aucune influence de nature à rendre l'exercice inutile pour tester la disposition naturelle du chien. L’assistance du maître ne peut pas prendre la forme d’une punition et toute intervention physique pour amener le chien à effectuer un exercice n’est pas autorisée.

La participation à chaque partie n'est autorisée que si le chien a réussi les parties précédentes de l'épreuve de sélection.

REPRÉSENTATION DU CHIEN.
Le conducteur se présente ainsi que son chien aux juges.

Cela se fait en laisse avec le chien en position assise à gauche du manieur et sans exercer de pression sur le chien.

Le chien se montre contrôlé et maniable et permet au juge de vérifier son identité par lecture de la puce électronique sans faire preuve d'agressivité, de peur ou de grande insécurité. Le conducteur est autorisé à tenir la tête du chien pendant le contrôle de la puce électronique. Si la puce n'est pas lisible ou introuvable ou si le chien ne permet pas de vérifier sa présence en raison d'une incertitude, d'une peur ou d'une agression, le test sera terminé.

CONFORMITÉ PHYSIQUE AU STANDARD DE LA RACE.
Les juges évaluent la conformité du chien proposé au standard de race FCI du Rottweiler (147).

Ils le font en détail, notamment en mesurant les dimensions du chien (hauteur au garrot, longueur, profondeur et circonférence de la poitrine, longueur du crâne et du museau) et en déterminant la couleur des yeux et l'intégralité de l'articulé en ciseaux.

Leur évaluation est consignée en détail dans un rapport écrit et se termine par la qualification du chien comme Excellent, Très Bon, Bon, Satisfaisant, Disqualification, Ne peut être jugé. Les éventuelles qualifications « Disqualification » et « Ne peut être inspecté » doivent être explicitement justifiées.

ÉVALUATION DES CARACTÉRISTIQUES
3.1. OBÉISSANCE.

Plutôt que d'apprécier la qualité de l'exécution des exercices, le juge évalue si le chien se montre suffisamment maniable, obéissant et disposé à travailler tout au long de tous les exercices et s'il réagit avec attention mais sans crainte tout au long de tous les exercices à tous les stimuli, y compris aux étrangers. le groupe. .

Les ordres supplémentaires et l'assistance du conducteur n'entraînent donc pas nécessairement la fin de l'exercice, à moins qu'ils ne soient de telle nature que les exercices ne puissent plus raisonnablement être évalués de manière significative ou que le chien se montre manifestement insuffisamment obéissant ou maniable, par ex. en quittant le conducteur et en ne revenant pas vers lui après trois ordres et/ou en montrant tout signe d'agressivité envers les personnes ou les chiens. L’assistance du maître ne peut pas prendre la forme d’une punition et toute intervention physique pour amener le chien à effectuer un exercice n’est pas autorisée.

Le suivi en laisse et en liberté s'effectue par le chien avec l'omoplate droite au niveau du genou gauche du manieur et chaque exercice commence et se termine dans la position de base, c'est à dire assis à côté de la jambe gauche du manieur.

3.1.1 Suivi de la laisse.

Le chien en laisse suit le conducteur avec son omoplate droite au niveau du genou gauche du conducteur sur une distance de 40 à 50 pas en ligne droite, après quoi le conducteur effectue un virage, se transforme après 10 à 15 pas en marche. , puis à un rythme lent et ce à chaque fois sur une distance d'au moins 10 pas. Après cela, continuez dans une étape normale avec au moins un crochet gauche et droit et un

l'inversion est effectuée.

Durant la première ligne droite, le chien est testé pour sa résistance au tir. Cela se fait au moyen de deux coups de feu tirés d'un pistolet d'alarme de calibre 6 mm à une distance d'environ 20 pas. Le chien peut réagir attentivement aux tirs mais sans crainte ni agressivité et doit maintenir son équilibre et son contrôle.

Sur instructions du juge, le conducteur et son chien traversent un groupe d'au moins 4 personnes qui se déplacent sur place et s'arrêtent au moins une fois à proximité d'une personne. Après cela, le conducteur quitte le groupe avec son chien, se positionne à environ 10 pas du groupe et met le chien en laisse.

3.1.2 Suivi gratuit.

Sur instruction du juge, le conducteur et son chien traversent à nouveau un groupe d'au moins 4 personnes qui se déplacent sur place et s'arrêtent au moins une fois à proximité d'une personne.

Après cela, le conducteur quitte le groupe avec son chien et se place à un point de départ qui lui est désigné puis effectue l'exercice de « pistage libre », qui se fait de la même manière que l'exercice de « pistage en laisse ».

3.1.3 Asseyez-vous sans bouger.

Le conducteur marche tout droit avec le chien qui le suit librement (= sans laisse) sur une distance de 10 à 15 pas, s'immobilise et laisse le chien reprendre la position de base. Après le commandement « assis », le manieur avance tout droit sans se retourner sur une distance de 15 pas, se retourne puis, après le signal du juge, revient vers son chien et reprend la position de base.

Le chien doit effectivement s'asseoir au commandement « assis ». La commande peut être répétée. Le chien doit rester en place, même s'il abandonne la position assise et l'échange contre la position couchée ou debout. S'il va à la rencontre du conducteur, cela sera pris en compte lors de la qualification de l'exercice.

3.1.4 S'allonger après le mouvement et appeler le chien.

Le conducteur marche droit devant lui avec le chien qui le suit librement sur une distance de 10 à 15 pas, s'immobilise et laisse le chien reprendre la position de base. Après le commandement « descendre », le conducteur avance tout droit sans se retourner sur une distance de 20 pas, se retourne et appelle le chien après le signal du juge. Le chien doit rejoindre rapidement et joyeusement le manieur sur ordre « ici », s'asseoir devant lui puis reprendre la position de base sur ordre.

Le chien doit effectivement se coucher au commandement « couché ». La commande peut être répétée. Le chien doit rester en place même s'il abandonne la position allongée et l'échange contre une position assise ou debout.

3.1.5 Rester allongé avec distraction.

Au début des exercices d'obéissance pour un autre chien, le manieur place son chien à un endroit désigné par le juge. Le chien est laissé en laisse à cet endroit et le manieur se déplace sans se retourner vers un endroit indiqué par le juge, à au moins 15 pas du chien mais à sa vue.

Le chien doit s'allonger tranquillement pendant que l'autre chien effectue les exercices d'obéissance. Sur instructions du juge, le manieur récupère son chien, ce qui se fait en se plaçant du côté droit du chien et en le laissant prendre la position de base au commandement « assis » puis en le mettant en laisse.

 

3.2. DÉRIVES NATURELLES – EMBALLAGE.

Ici aussi, le Test de Sélection s'entend comme un test de caractère, non comme un programme sportif ou de compétition et que plutôt que d'apprécier la qualité de l'exécution des exercices, le juge évalue si le chien démontre les qualités du Rottweiler tout au long de tous les exercices. race de chien, ses caractéristiques propres :

maniabilité, volonté de travailler et obéissance
la résilience et la volonté de se déployer
absence de peur et/ou de méfiance excessive et absence de disposition agressive
une intrépidité apparente et un seuil de stimulus suffisamment élevé pour fonctionner de manière normale et généralement acceptable en toutes circonstances.
les propriétés/pulsions qui lui permettent de subir et/ou de répondre à un stimulus fort, y compris une menace, mais toujours au moyen de une réponse contrôlée et proportionnellement correcte et où le chien se montre toujours capable de convertir immédiatement un changement de ces stimuli en son propre changement d'instincts.
Si le chien fait preuve de désobéissance ou ne se couche pas dans la main du manieur et ne se laisse pas contrôler par lui, mord et ne lâche pas ou mord à un endroit autre que le bras de morsure, quitte la zone et ne rejoint pas le le manieur après 3 ordres, refuse de mordre la manche sur ordre ou en réponse à un vol ou à une évasion ou desserre la manche et ne mord pas immédiatement, fait preuve d'une faiblesse mentale sous la menace, le stress et/ou en réponse à une bastonnade, est trop dominant et/ou agressif, le passage à tabac est immédiatement interrompu et l'expérience est terminée.

Si un chien refuse de lâcher la manche après deux ordres, le manieur se déplacera, au signal du juge, à côté du chien et

donnez une troisième et dernière commande « relâchez ». Si le chien refuse toujours de lâcher le manchon ou s'il lâche mais mord immédiatement sans relâcher au premier ordre, le travail de cassage est arrêté et le test est terminé.

Les travaux d'emballage s'effectuent sur un chantier conçu conformément au programme IPO, c'est-à-dire équipé d'au moins deux onglets (onglets fixes ou tentes).

3.2.1 Trouver l'assistant.

Le PW est situé, invisible pour le chien, dans le dernier onglet. Le manieur prend position avec son chien entre cette dernière et l'onglet opposé et, après le signal du juge, fait passer le chien au moyen de. le commandement verbal 'revier' et un signal visuel avec le bras droit ou gauche en direction de l'onglet vide. Le chien doit contourner ce bourbier, après quoi le manieur appelle le chien dans sa direction avec un ordre verbal «ici», puis envoie le chien avec un nouvel ordre verbal à la mitre où se trouve l'assistant. Le guide reste en place.

Le conducteur n’est pas autorisé à envoyer le chien directement à l’endroit où se trouve l’assistant. Si le chien se dirige directement vers cet endroit contre l'ordre du manieur, le travail de plaquage ne sera pas arrêté, mais le juge en tiendra compte notamment lors de l'évaluation de l'obéissance et de la maniabilité du chien tout au long de tous les exercices de plaquage.

Si, malgré des ordres supplémentaires, le chien ne se laisse pas diriger ou quitte le terrain, les coups seront arrêtés et l'épreuve sera terminée.

3.2.2 Aboyer et garde.

Le chien doit surveiller activement et attentivement l'assistant tout en aboyant de manière persistante.

Au signal du juge, le manieur se déplace d'environ cinq pas derrière le chien. Sous la direction du juge, le manieur appelle son chien dans la position de départ ou se place sur le côté droit du chien, puis le fait reculer depuis la mitre par le collier jusqu'à environ cinq pas derrière la mitre, puis lui ordonne de se mettre en position de départ.

Sous la direction du juge, le manieur fait sortir l'aide de l'onglet, après quoi il prend place à l'endroit désigné et marqué par le juge, d'où une tentative de fuite sera effectuée ultérieurement.

Mordre ou donner un coup de coude à la manche n'entraîne pas l'arrêt de l'exercice à condition que ce comportement ne soit pas apparemment motivé par un caractère agressif et que le chien soit capable de changer d'humeur et de se laisser contrôler par son maître. Si le chien mord et refuse de lâcher après trois ordres, les coups sont arrêtés et le test se termine. Si le chien ne garde pas l'assistant mais s'en va et ne permet pas au manieur de le renvoyer vers l'assistant pour le garder, l'assistant est arrêté et le test est terminé. Une surveillance faible ou passive est prise en compte lors de la qualification de l'exercice.

3.2.3  Prévention des vols.

Sous la direction du juge, le manieur se déplace avec son chien jusqu'à un point balisé à environ cinq pas de l'endroit où se positionne l'aide pour la tentative de fuite. Cela se fait sans laisse ou éventuellement avec un collier, mais à condition que le chien soit conduit de manière contrôlée. Un comportement incontrôlé n’est pas acceptable. Au commandement « couché », le chien se couche. Un ordre supplémentaire n’entraîne pas la fin de l’exercice, mais la contrainte physique pour faire allonger le chien n’est pas acceptable.

Au signal du juge, le conducteur laisse derrière lui son chien couché et se dirige vers l'onglet où il se positionne de manière à voir le chien, l'assistant et le juge. Sur instruction du juge, l'assistant tente de s'échapper et, en même temps, le manieur donne l'ordre « tenir », le chien tente d'empêcher la fuite en mordant le manchon de morsure sans hésitation, de manière convaincante, énergique, active et puissamment. Sur instruction du juge, l’assistant reste immobile. Le chien doit lâcher le manchon après une phase de transition, soit de façon autonome, soit après un ordre de « relâchement » donné par le manieur après un temps raisonnable. Si le chien ne lâche pas après ce premier commandement, le manieur donnera un deuxième commandement sur instruction du juge. Si le chien ne lâche toujours pas, le manieur se déplace à côté du chien et, sur instructions du juge, donne un troisième ordre de « relâchement ». Si le chien refuse toujours de lâcher le manchon ou s'il lâche mais mord immédiatement sans relâcher au premier ordre, le travail de cassage est arrêté et le test est terminé.

Après le déchargement, le chien doit surveiller activement et étroitement l'assistant.

L'assistant est arrêté et l'exercice est terminé si le chien n'empêche pas la fuite en ne mordant pas ou en relâchant la manche et en ne mordant pas immédiatement à nouveau ou s'il ne garde pas l'assistant après l'avoir relâché mais le quitte. Surveillance faible ou passive

est pris en compte lors de la qualification de l’exercice.

3.2.4 Défense du chien dès la phase de garde.

Après une phase de garde d'environ 5 secondes, l'homme d'attaque, sur instruction du juge, attaque le chien. Il doit se défendre sans ordres ni interférences du manieur en mordant énergiquement et puissamment. Lors de cette défense l'homme d'affaires va alourdir le chien en le poussant vers le haut et en lui administrant deux coups de bâton lors de cette poussée, qui n'est autorisée que sur le dos et les épaules.

Le chien doit répondre à l'attaque et à la charge avec toute la force, sans se laisser intimider et sans soulager la morsure.

Sur instruction du juge, l’assistant reste immobile. Le chien doit lâcher le manchon après une phase de transition, soit de façon autonome, soit après un ordre de « relâchement » donné par le manieur après un temps raisonnable. Si le chien ne lâche pas après ce premier commandement, le manieur donnera un deuxième commandement sur instruction du juge. Si le chien ne lâche toujours pas, le manieur se déplace à côté du chien et, sur instructions du juge, donne un troisième ordre de « relâchement ». Si le chien refuse toujours de lâcher le manchon ou s'il lâche mais mord immédiatement sans relâcher au premier ordre, le travail de cassage est arrêté et le test est terminé.

Après le déchargement, le chien doit surveiller activement et étroitement l'assistant. Une surveillance faible ou passive est prise en compte lors de la qualification de l'exercice.

Le travail des leurres est arrêté et l'exercice est terminé si le chien ne répond pas à l'attaque en mordant ou s'il se révèle incapable de résister à la menace et/ou à la charge effectuée ou s'il ne garde pas l'homme leurre après le déchargement mais le quitte. avant l'attaque, le juge fait signe au manieur de rejoindre son chien.

3.2.5 Attaque du chien par le mouvement.

Sur instructions du juge, le manieur se dirige directement vers son chien et le met en position de départ. Sur instructions du juge, le manieur déplace le chien tenu en laisse jusqu'à un point marqué sur la ligne médiane du terrain.

Au point marqué désigné, le chien est ordonné de se mettre en position de base. Le manieur peut permettre au chien de s'asseoir librement ou de le tenir par le collier, mais le chien ne peut pas être encouragé.

Sous la direction du juge, l'aide quitte une mitre, se dirige vers la ligne médiane et de là tout droit vers le manieur et le chien, en émettant des sons menaçants et en exécutant des gestes violemment menaçants.

Lorsque l'assistant s'est approché du chien et du manieur à moins de 50 pas, le juge signale que le manieur peut relâcher son chien, ce qui est fait avec le commandement « hold ». Le chien doit répondre à l'attaque de l'homme d'attaque avec force et énergie en mordant le manchon de morsure. Au moment de la morsure, l'assistant reste immobile, mais immédiatement après la morsure, l'assistant chargera le chien en le poussant jusqu'à ce que le juge indique d'arrêter la charge et de rester immobile. Le chien doit répondre à l'attaque et à la charge avec toute la force, sans se laisser intimider et sans soulager la morsure.

Le chien doit lâcher le manchon après une phase de transition, soit de façon autonome, soit après un ordre de « relâchement » donné par le manieur après un temps raisonnable. Si le chien ne lâche pas après ce premier commandement, le manieur donnera un deuxième commandement sur instruction du juge. Si le chien ne lâche toujours pas, le manieur se déplace à côté du chien et, sur instructions du juge, donne un troisième ordre de « relâchement ». Si le chien refuse toujours de lâcher le manchon ou s'il lâche mais mord immédiatement sans relâcher au premier ordre, le travail de cassage est arrêté et le test est terminé.

Après le déchargement, le chien doit surveiller activement et étroitement l'assistant.

Le travail des leurres est arrêté et l'exercice est terminé si le chien ne répond pas à l'attaque en mordant ou s'il se révèle incapable de résister à la menace et/ou à la charge ou s'il ne garde pas l'homme d'attaque après le déchargement mais le quitte. Une surveillance faible ou passive sera prise en compte lors de la qualification de l'exercice.

3.2.6 Défense du HD dès la phase de garde.

Après une phase de garde d'environ 5 secondes, l'homme d'attaque, sur instruction du juge, attaque le chien. Il doit se défendre sans ordres ni interférences du manieur en mordant énergiquement et puissamment. Lors de cette défense l'homme d'affaires va alourdir le chien en le poussant vers le haut et en lui administrant deux coups de bâton lors de cette poussée, qui n'est autorisée que sur le dos et les épaules.

Le chien doit répondre à l'attaque et à la charge avec toute la force, sans se laisser intimider et sans soulager la morsure.

Sur instruction du juge, l’assistant reste immobile. Le chien doit lâcher le manchon après une phase de transition, soit de manière autonome, soit sur ordre du manieur après un temps raisonnable. 

'lâche'. Si le chien ne lâche pas après ce premier commandement, le manieur donnera un deuxième commandement sur instruction du juge. Si le chien ne lâche toujours pas, le manieur se déplace à côté du chien et, sur instructions du juge, donne un troisième ordre de « relâchement ». Si le chien refuse toujours de lâcher le manchon ou s'il lâche mais mord immédiatement sans relâcher au premier ordre, le travail de cassage est arrêté et le test est terminé.

Après le déchargement, le chien doit surveiller activement et étroitement l'assistant.

Le travail des leurres est arrêté et l'exercice est terminé si le chien ne répond pas à l'attaque en mordant ou s'il se révèle incapable de résister à la menace et/ou à la charge effectuée ou s'il ne garde pas l'homme leurre après le déchargement mais le quitte. avant l'attaque, le juge fait signe au manieur de rejoindre son chien.

Au signal du juge, le manieur rejoint son chien, désarme l'assistant et un transport latéral vers le juge suit en laisse. Le chien ne peut pas gêner ou mordre l'assistant lors de ce transport. Un arrêt est effectué devant le juge, après quoi le manieur lui remet le bâton souple et, sur instructions du juge, se dirige avec le chien tenu en laisse jusqu'à l'endroit désigné où le juge donnera son avis motivé.

Ce jugement sera également formulé par écrit et, en cas de cessation prématurée de l'exercice, celui-ci sera également brièvement mais explicitement justifié par écrit.

 

ORIENTATION SOCIALE.
Cette partie du test de sélection vise à déterminer si le chien fait preuve d'une orientation sociale suffisante et prouve dans une situation quotidienne qu'il possède les caractéristiques comportementales décrites dans le standard de la race comme « amical, paisible, sûr de lui et équilibré ».

Le(s) juge(s) et non les personnes responsables de l'organisation pratique décident du lieu et des circonstances dans lesquels l'épreuve se déroule. Lors de son élaboration et de son évaluation, on veillera à ce qu'il se déroule dans une situation de circulation réaliste, incluant circulation de voitures et de vélos, joggeurs, marcheurs, salutation d'une personne avec une poignée de main, etc. . Les organisateurs sont responsables de fournir le matériel demandé par le(s) juge(s) et les personnes/aides nécessaires aux épreuves.

L'épreuve comprend au minimum l'évaluation des situations suivantes : le maître-chien circule avec son chien tenu en laisse sur une partie déterminée du sentier. Le chien doit marcher tranquillement avec la laisse affaissée sous la surveillance constante de son maître. Il reste indifférent aux piétons et à la circulation. Durant la promenade, le juge ou une personne désignée par lui coupera le passage du chien et un cycliste (sonnerie de cloche) et un joggeur dépasseront le chien. Après un virage, le conducteur marche avec son chien vers le juge, s'arrête devant le juge, le salue d'une voix forte et d'une poignée de main et a une courte conversation, une voiture s'arrête à côté du conducteur avec son chien et demande son chemin.

Les critères que le ou les juges utiliseront incluent l'absence d'agressivité et de peur, la gentillesse envers les gens et l'imperturbabilité face aux événements considérés comme des événements quotidiens.

Une vitesse excessive ou une grande peur ou agressivité donne nécessairement lieu à l'évaluation de « disqualification » ou d'« insuffisance ».

Nestaankondigingen/Annonce de saillie:

Momenteel zijn er geen nestaankondigingen / Il n'y a actuellement aucune annonce de saillie

Geboren nesten/chiots nés:

Kennel: Van Herchalo

Aantal puppy's:

Reuen: 2

Teven: 3

Geboortedatum: 06/04/2024

Naam van de Fokker/ nom d'eleveur:
Herman Van Loon

Adres: Aarle 13 - 2382 Poppel

Telefoon: (+32) 0476 43 67 37

e-mail: van-herchalo@telenet.be 

website: www.vanherchalo.com

 

Datum dekking/ date de couverture: 03/02/2024

Vader van de puppy's/ père des chiots: 

Isko vom weiltal

HD/ ED/ JLPP/ NAD/LEMP/LANGHAAR VRIJ

 

Moeder van de puppy's/ mère des chiots:

Unique van Herchlo

HD/A ED/1 SD/vrij JLPP/ NAD/LEMP/ Vrij

 

Uit dit nest zijn nog puppy's beschikbaar


Kennel: Du Dauchant

Aantal puppy's:

Reuen: 2

Teven: 4

Geboortedatum: 04/03/2024

Naam van de Fokker/ nom d'eleveur:
Chantal Delafontaine

Adres: 178 rue Omer Lison - 6220 Lambusart

Telefoon: (+32) 0477 47 18 21

e-mail:dauchant@hotmail.com

 

Datum dekking/ date de couverture: 01/01/2024


Kennel: Ankafaxxes

Aantal puppy's: 3

Reuen: 3

Teven: 0

Geboortedatum: 19/03/2024

Naam van de Fokker/ nom d'eleveur:
Marjon De Wit

Adres: Voldersweg 7 - 3920 Lommel

Telefoon: 011/ 72 77 58 - 0031 6 22990266

e-mail: ankafaxxes@telenet.be

 

Datum dekking/ date de couverture: 18/01/2024

Vader van de puppy's/ père des chiots: 

Jorik Vom Weiltal II

 

 

Moeder van de puppy's/ mère des chiots:

Gorgeous Vom Haus Neubrand

HD A, HD/ED 0/0, DCM vrij, OCD vrij, JLPP vrij, LEMP vrij, NAD vrij, Langhaar vrij

Behaalde certificaat: ZtP be


Vader van de puppy's/ père des chiots: 

Ankafaxxes Tanner

HD A, ED vrij, LPC vrij, OCD vrij, JLPP vrij, LEMP vrij, NAD vrij, Langhaar vrij

 

Moeder van de puppy's/ mère des chiots:

Kiki Vom Schwarzen Grat

HD A, ED vrij, LPC vrij, OCD vrij, JLPP vrij, LEMP vrij, NAD vrij, Langhaar vrij

Behaalde certificaat: Rst


Voor fokkers: aangifteformulieren/ Pour les éleveurs : formulaires de déclaration